Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-09-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:213

Zaaknummer

18-544

Inhoudsindicatie

De voorzitter oordeelt klager kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht jegens verweerder, nu sprake is van privégedragingen van verweerder. Omstandigheden of feiten waaruit zou kunnen blijken van een dusdanige verwevenheid van de gedragingen van verweerder met zijn praktijkuitoefening als advocaat zijn gesteld noch gebleken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 10 september 2018

in de zaak 18-544

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 20 juli 2018 met kenmerk 17-0319/FH/HH, door de raad (digitaal) ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft in 2017 executoriaal beslag laten leggen op de AOW-uitkering en het ouderdomspensioen van klager op grond van een executoriale titel die verweerder heeft verkregen uit hoofde van zijn privévordering op klager en diens echtgenote.

1.2    Bij brief van 8 november 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

ernstig tekort te schieten door als opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder aan te geven niets voor klager te kunnen doen met betrekking tot de ten laste van klager gelegde (derden)beslagen omdat de zaak onder de deurwaarder lag, door geen medewerking aan de vaststelling van de beslagvrije voet met terugwerkende kracht te verlenen en in het kader van een betalingsvoorstel van klager zijn positie van advocaat verkeerd te gebruiken door eerst inzage in een ander dossier van klager te vragen, hetgeen klager heeft geweigerd. Klager is hierdoor financieel benadeeld.

 

3    VERWEER

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

 

4    BEOORDELING

4.1    Het meest verstrekkende verweer van verweerder is dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht, omdat het in de onderhavige kwestie ging om een executoriaal beslag dat verweerder onder klager en zijn echtgenote heeft gelegd uit hoofde van een privévordering op hen. Volgens verweerder zijn privé gedragingen van een advocaat in beginsel tuchtrechtelijk niet van belang en is van enige verwevenheid met zijn praktijkuitoefening geen sprake.

4.2    De voorzitter stelt voorop dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en een behoorlijke beroepsuitoefening beoogt te waarborgen. Artikel 46 houdt mede in een tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor ‘handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt’. Onder dergelijk handelen of nalaten kunnen ook gedragingen in een andere hoedanigheid of privégedragingen van een advocaat vallen indien tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening voldoende verband bestaat, en bij gebreke van zodanig verband, indien het gaat om gedragingen die voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen.

4.3    Als onbetwist staat vast dat verweerder in zijn privé hoedanigheid een executoriale titel heeft verkregen jegens klager (en diens echtgenote) en dat hij als privé persoon de deurwaarder de deurwaarder de opdracht heeft gegeven over te gaan tot inning van zijn vordering op, onder meer, klager. In beginsel kan volgens de hiervoor genoemde  jurisprudentie over de gedragingen van verweerder als privé persoon dus niet worden geklaagd. Klager heeft echter nog aangevoerd dat verweerder tijdens het bemiddelingsgesprek over het betalingsvoorstel van klager zijn positie als advocaat heeft gebruikt door klager te vragen naar - irrelevante - stukken van een andere lopende rechtszaak van de echtgenote van klager om te kunnen beoordelen of klager daaruit de toegezegde gelden zou kunnen verkrijgen en heeft daarbij te kennen te geven dat hij die stukken uit die andere zaak als advocaat vertrouwelijk zou behandelen. Verweerder heeft dit betwist. Volgens verweerder hadden klager en diens echtgenote in het recente verleden zijn vertrouwen al meer dan eens zodanig beschaamd, dat de enkele bewering van klager dat zijn echtgenote een substantiële financiële vergoeding uit die andere rechtszaak zou krijgen, onvoldoende was om hem te bewegen om privé een betalingsregeling met klager en diens echtgenote te willen treffen, aldus verweerder.

4.4    Gelet op deze standpunten van partijen is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake van een dusdanige verwevenheid met de praktijkuitoefening van verweerder als advocaat om de verweten gedragingen te toetsen aan het tuchtrecht voor advocaten en dus aan de maatstaven genoemd in artikel 46 Advocatenwet. Feiten of omstandigheden waaruit een maatschappelijk onverantwoord gedrag van verweerder zou kunnen blijken, zijn gesteld noch gebleken.

4.5    Op grond van het voorgaande oordeelt de voorzitter klager kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht. Aan een inhoudelijke beoordeling wordt niet meer toegekomen.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 10 september 2018.

 

griffier          voorzitter

 

Verzonden d.d. 10 september 2018