Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-09-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:213

Zaaknummer

18-469/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familierechtelijke kwestie kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 26 september 2018

in de zaak 18-469/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 12 juni 2018 met kenmerk

K273 2017 dk/ab, door de raad ontvangen op 14 juni 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster en haar ex-echtgenoot zijn op 27 april 2012 gescheiden.

1.2    Bij beschikking van 26 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag aan klaagster het eenhoofdig gezag toegekend over de in 2007 uit het huwelijk van partijen geboren dochter. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

1.3    Verweerder heeft namens de ex-echtgenoot van klaagster op 25 april 2017 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 26 januari 2017 en daarbij voorts in een incident schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad verzocht.

1.4    Op 17 juli 2017 is klaagster met haar dochter verhuisd naar een andere woonplaats.

1.5    Bij beschikking van 9 augustus 2017 heeft het gerechtshof Den Haag het incidentele verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad toegewezen en de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking geschorst.

1.6    Op 22 augustus 2017 heeft verweerder namens zijn cliënt klaagster in kort geding gedagvaard. De vorderingen van de man strekten er primair toe dat klaagster met de dochter van partijen onmiddellijk moest terugverhuizen naar haar eerdere woonplaats. Bij vonnis van 1 september 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant de terugkeer van de dochter naar haar eerdere woonplaats gelast en bepaald dat – indien klaagster niet met de dochter zou terugkeren – zij een dwangsom van € 500,- per dag zou verbeuren.

Bij vonnis van 27 september 2017 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag in kort geding de executie van het vonnis van 1 september 2017 geschorst.

1.7    Bij brief van 26 augustus 2017 heeft klaagster bij de deken een eerdere klacht ingediend over verweerder, naar aanleiding van het bovenstaande feitencomplex. Deze klacht is bij de raad van discipline geregistreerd onder nummer 18-222/DH/DH.

Bij beslissing van 18 april 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

1.8    In het najaar van 2017 heeft klaagster met haar ex-echtgenoot contact gehad over een mogelijke herberekening van de kinderalimentatie.

1.9    Op 5, 18 oktober en 26 oktober 2017 heeft verweerder mr. S. e-mailberichten gestuurd. Mr. S. heeft klaagster bijgestaan in een kortgedingprocedure.

1.10    Bij e-mail van 27 oktober 2017 heeft mr. H. verweerder bericht dat klaagster haar had benaderd en dat verweerder ten aanzien van de kinderalimentatie contact met mr. H. kon opnemen.

1.11    Verweerder heeft mr. H. bij e-mail van 30 oktober 2017 om 15.44 uur onder meer als volgt bericht:

“(…) Uw cliënte heeft tot 16.00 uur om akkoord te gaan met het voorstel van cliënt, zoals al herhaaldelijk is gedaan: ze heeft genoeg kansen gehad en niet gegrepen, aldus cliënt.

Een akkoord over de kinderalimentatie per 1 november 2017 zou partijen allebei veel geld schelen. (…)”

1.12    Verweerder heeft mr. H. bij e-mail van 2 november 2017 om 08.34 uur als volgt bericht:

“(…) Cliënt verzoekt uw cliënte de zaak niet om te draaien; uw cliënte weigert gegevens beschikbaar te stellen, die nodig zijn voor een herberekening, terwijl daar namens cliënt al herhaaldelijk om is verzocht. (…)

Cliënt wil herziening, zodat het voor de hand ligt dat namens cliënt gerekend zal worden. Daarvoor zijn gegevens van uw cliënte nodig, die zij niet wil geven om haar moverende redenen.

Cliënt verzoekt uw cliënte hem hierover niet meer lastig te vallen. De deadline om het voorstel van cliënt te accepteren, is verstreken. (…)”

1.13    Op 8 december 2017 heeft verweerder namens zijn cliënt een verzoekschrift tot nihilstelling/verlaging/wijziging kinderalimentatie ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

1.14    Bij brief van 13 december 2017 heeft klaagster bij de deken de onderhavige klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij zich schuldig heeft gemaakt aan intimidatie en agressief gedrag;

b)    hij zich schuldig heeft gemaakt aan misleiding van de rechtbank;

c)    hij klaagster heeft belemmerd om met haar wederpartij in gesprek te komen, hetgeen escalatie van de zaak tot gevolg heeft gehad;

d)    hij willens en wetens inkomsten van zijn cliënt heeft verzwegen, te weten huurinkomsten en de opbrengst van de verkoop van een beleggingsobject voor een bedrag van EUR 90.000,-;

e)    hij e-mails heeft gestuurd aan mr. S., terwijl hij wist dat klaagster die advocaat enkel had verzocht om haar bij te staan in een kortgedingprocedure aangaande een andere kwestie;

f)    hij in strijd heeft gehandeld met de gedragsregels 3, 30 en 31 van de Gedragsregels 1992.

3    VERWEER

3.1    Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.

3.2    De cliënt van verweerder is inmiddels onderhoudsplichtig voor drie kinderen. Hij wilde een herberekening van de alimentatie laten uitvoeren, maar daarvoor waren actuele financiële stukken van klaagster nodig. Op 5, 18, 26, 30 en nogmaals op 30 oktober 2017 heeft verweerder om financiële gegevens van klaagster verzocht aan haar vorige en huidige advocate. Omdat klaagster weigerde gegevens te verstrekken, heeft verweerder namens zijn cliënt een verzoekschrift ingediend. In het verzoekschrift geeft verweerder het standpunt van zijn cliënt weer. Verweerder en zijn cliënt hebben er voldoende aan gedaan om tot nieuwe afspraken met klaagster over de kinderalimentatie te proberen te komen, en hen valt dan ook niets te verwijten.

3.3    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4    BEOORDELING

4.1    Klaagster heeft een klacht ingediend over verweerder, die haar ex-echtgenoot heeft bijgestaan in aanloop naar en in een gerechtelijke procedure tegen klaagster betreffende een voorgestelde wijziging van de door de cliënt van verweerder te betalen kinderalimentatie. Uitgangspunt is dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2    Voorts geldt dat bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdelen a) en b)

4.3    In deze klachtonderdelen stelt klaagster dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan intimidatie, agressief gedrag en misleiding van de rechtbank. De voorzitter is van oordeel dat het onderhavige klachtdossier geen aanknopingspunten biedt voor de juistheid van deze stellingen van klaagster, terwijl die stellingen bovendien door verweerder gemotiveerd zijn betwist. Reeds om die reden zijn deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.4    Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder klaagster heeft belemmerd om met haar wederpartij in gesprek te komen, hetgeen volgens klaagster escalatie van de zaak tot gevolg heeft gehad.

4.5    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de advocaat van klaagster te verzoeken het ertoe te leiden dat klaagster haar wederpartij in het vervolg niet meer rechtstreeks zou benaderen. Het is niet ongebruikelijk dat de communicatie via de advocaten verloopt. Dat dit handelen van verweerder escalatie van de zaak tot gevolg heeft gehad, is overigens niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.6    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij willens en wetens inkomsten van zijn cliënt heeft verzwegen, te weten huurinkomsten en de opbrengst van de verkoop van een beleggingsobject voor een bedrag van EUR 90.000,-.

4.7    Verweerder heeft aangevoerd dat geen sprake is van misleiding of het doelbewust achterhouden van relevante informatie.

4.8    Naar het oordeel van de voorzitter bevat het klachtdossier geen aanknopingspunten voor de juistheid van deze stelling van klaagster, zodat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel e)

4.9    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij e-mails heeft gestuurd aan mr. S., terwijl hij wist dat klaagster die advocaat enkel had verzocht om haar bij te staan in een kortgedingprocedure aangaande een andere kwestie.

4.10    Verweerder heeft aangevoerd dat mr. S. zich had gemeld als opvolgster van mr. H. Zo lang mr. S. klaagster bijstaat, dient verweerder zich tot mr. S. te wenden, aldus verweerder. Vervolgens meldde mr. H. zich weer en heeft verweerder zich wederom tot mr. H. gewend.

4.11    De voorzitter overweegt dat, mede gelet op de toelichting door verweerder, niet is gebleken dat verweerder – op het moment dat hij haar aanschreef – wist dat mr. S. klaagster niet langer bijstond. Derhalve valt niet in te zien waarom verweerder tuchtrechtelijk laakbaar zou hebben gehandeld door mr. S. aan te schrijven. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel f)

4.12    Verder verwijt klaagster verweerder dat hij in strijd heeft gehandeld met de gedragsregels 3, 30 en 31.

4.13    Gedragsregel 3 van de Gedragsregels 1992 bepaalt (evenals gedragsregel 5 van de Gedragsregels 2018) dat een advocaat voor ogen dient te houden dat een regeling in der minne vaak de voorkeur verdient boven een proces.

Gedragsregel 30 van de Gedragsregels 1992 schrijft (net als gedragsregel 8 van de Gedragsregels 2018) voor dat een advocaat zich zowel in als buiten rechte dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is.

Gedragsregel 31 van de Gedragsregels 1992 schrijft (evenals gedragsregel 7 van de Gedragsregels 2018) voor dat een advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten.

4.14    De voorzitter overweegt dat verweerder als advocaat per definitie partijdig is en dient op te komen voor de belangen van zijn cliënt. Dit brengt mee dat verweerder namens zijn cliënt soms standpunten inneemt die klaagster niet welgevallig zijn. Dat verweerder feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan hij wist, althans behoorde te weten dat die onjuist is (gedragsregel 30), blijkt echter niet uit het klachtdossier. Evenmin blijkt uit het dossier dat verweerder zich (onnodig) grievend over klaagster heeft uitgelaten (gedragsregel 31). Tot slot heeft klaagster niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 3, door niet voor ogen te houden dat een regeling in der minne vaak de voorkeur verdient boven een proces. Ook dit verwijt faalt derhalve. Verweerder heeft immers onweersproken gesteld dat klaagster hem – ondanks diverse verzoeken daartoe in oktober 2017 – geen financiële gegevens ter beschikking heeft gesteld. Onder deze omstandigheden stond het verweerder vrij om namens zijn cliënt een gerechtelijke procedure jegens klaagster te starten. 

4.15    Niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de hiervoor onder 4.1 genoemde vrijheid heeft overschreden. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 26 september 2018.