Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-10-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:218

Zaaknummer

18-026

Inhoudsindicatie

De raad oordeelt het verwijt van een gemeente dat verweerders zich als advocaten van de wederpartij in een langjarig geschil van die cliënten met de gemeente herhaaldelijk onbetamelijk hebben gedragen jegens ambtenaren en bestuurders van die gemeente en in procedures tegen klaagster als gevolg van hun afhankelijke positie van die cliënt gegrond. De raad verwijst naar de beslissing van het Hof van Discipline van 24 november 2017 tussen de deken en verweerders, waarin is overwogen dat verweerders onvoldoende distantie hebben gehad jegens hun cliënten in hun geschil met deze gemeente en onvoldoende besef van de kernwaarden onafhankelijkheid en integriteit hebben getoond. Daaruit leidt de raad af dat aldus sprake is van onbetamelijk gedrag van verweerders jegens klaagster waarmee verweerders de grenzen van de vrijheid die hun toekomt, als advocaten van de wederpartij, in ernstige mate hebben overschreden en de belangen van klaagster onnodig hebben geschaad. Ook de door verweerders gehanteerde respectloze toonzetting in hun   al dan niet grievende - uitlatingen, zowel in hun correspondentie met ambtenaren en bestuurders van klaagster als ook in procedures met klaagster en tegenover derden, zoals deels opgenomen onder de vaststaande feiten hiervoor, is een advocaat niet waardig. Daarnaast oordeelt de raad de klacht dat diverse ambtenaren en bestuurders van de gemeente individueel en bij herhaling door verweerders civiel- en strafrechtelijk persoonlijk op hun privéadres aansprakelijk zijn gesteld en zijn beschuldigd van leugens en intimiderend gedrag, in de gegeven omstandigheden gegrond. Gelet op de ernst van de tuchtrechtelijke verwijten worden verweerders, na eventuele herinschrijving op het tableau, door de raad ieder voor 12 weken onvoorwaardelijk geschorst.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 8 oktober 2018

in de zaak 18-026

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

tegen

verweerder sub 1

verweerder sub 2

tezamen ook: verweerders

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief gedateerd 6 februari 2017 en verzonden 7 februari 2017, aangevuld bij brief van de burgemeester van klaagster die is verzonden op 5 juli 2017 en tevens aangevuld bij brief van de gemachtigde van klaagster van 22 augustus 2017, heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.

1.2    Bij brief aan de raad van 9 januari 2018 met kenmerk 51/17/047, door de raad ontvangen op 11 januari 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 mei 2018 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster, in aanwezigheid van de afgevaardigde van klaagster, mevrouw [naam], en verweerders, ter zitting bijgestaan door mr. [naam], advocaat te [plaats]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Daaraan zijn aangehecht: de beide pleitaantekeningen van de gemachtigden van partijen, alsmede de persoonlijke aantekeningen (de slotwoorden) van verweerders, zoals deze door hen zijn voorgelezen ter zitting.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

1.5    Tevens heeft de raad kennis genomen van de brief van haar behandelend voorzitter aan partijen van 21 maart 2018, waarin hij afwijzend heeft beslist op het aanhoudingsverzoek van verweerders en van de in dat kader gevoerde correspondentie met partijen en de deken:

-    de brief van verweerders, met 7 bijlagen, van 2 februari 2018, ingekomen ter griffie op 5 februari 2018;

-    de brief van de deken van 13 februari 2018, ingekomen ter griffie op 14 februari 2018;

-    de brief van de gemachtigde van klaagster van 26 februari 2018, ingekomen ter griffie op 27 februari 2018.

1.6    Tot slot heeft de raad kennis genomen van:

-    de e-email van verweerders, met twee bijlagen, van 28 februari 2018;

-    de e-mail van verweerders, met één bijlage, van 3 mei 2018;

-    de e-mail van verweerders, met één bijlage, van 11 mei 2018.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerders hebben de familie K sinds 2005 - tot hun onttrekking aan deze zaak medio 2017 - bijgestaan in bestuursrechtelijke en civiele procedures tegen klaagster, een gemeente. Het geschil tussen de familie K (hierna ook: cliënten) en klaagster heeft betrekking op bestemmingsplanwijzigingen betreffende onroerende zaken van de familie K. Het geschil tussen partijen ving aan met een bezwaar van de familie K tegen een voorbereidingsbesluit van klaagster in 2005.  

2.3    Tussen verweerder sub 2 en de familie K bestaan persoonlijke (familie)banden, terwijl de heer D. K. als financieel directeur en adviseur verbonden is geweest aan het kantoor van verweerders.

2.4    In 2013 heeft verweerder sub 1 namens de familie K een (toenmalige) ambtenaar van klaagster in privé aansprakelijk gesteld voor zijn onrechtmatige handelingen in de dossiers van de familie K en de daardoor geleden schade. Ook de leden van het college van burgemeester en wethouders zijn door verweerder sub 2 namens de familie K hoofdelijk aansprakelijk gesteld.

2.5    Bij brief verzonden op 5 april 2013 heeft de burgemeester namens klaagster verweerders aangeschreven naar aanleiding van hun optreden namens hun cliënten tijdens de commissievergadering op 27 november 2012. In die brief heeft de burgemeester  verweerders aangesproken op hun onheuse en intimiderende bejegening van raads- en commissieleden, op het feit dat in hun uitlatingen bij voortduring de naam van een bepaalde ambtenaar, de heer H, werd genoemd, alsmede op hun juridisch foutieve standpunt dat raadsleden individueel aansprakelijk zijn voor hun besluiten in de raad, evenals ambtenaren. De burgemeester heeft daarbij aangekondigd een tuchtklacht in te zullen dienen indien opnieuw dergelijke uitlatingen door verweerders zouden worden gedaan.

2.6    In 2014 hebben, onder meer, verweerders strafrechtelijk aangifte gedaan tegen diverse (oud)ambtenaren van klaagster en betrokken politieagenten wegens intimidatie en belaging. Vervolging is niet ingesteld. Ook de aangifte door verweerders namens de familie K van 1 juli 2015 tegen bestuurders en ambtenaren van klaagster hebben niet geleid tot (verdere) vervolging.

2.7    Blijkens hun pleitnota hebben verweerders ter zitting van 19 november 2015 namens hun cliënten in het hoger beroep in verband met de machtiging tot binnentreden verleend door klaagster onder meer betoogd:

“ De machtiging is afgegeven op basis van onvolledige en onjuiste informatie en daardoor onzorgvuldig voorbereid. Dat gebeurt in het handhavingstraject van [klaagster] stelselmatig. De heer [O] houdt geruime tijd bewust informatie achter om de beslissingen van anderen (o.a. de burgemeester, de rechter, de politie) te sturen. Deze worden aldus gebruikt om verzoekers te intimideren en nemen op basis van onjuiste informatie beslissingen over verzoekers. De feiten zijn duidelijk. (…)

Bovendien verzwijgt [O] in de memo de vele taxatierapporten die de gemeente heeft (…). Daarnaast verzwijgt hij dat de handhaving ziet op een bestemmingsplan dat nog niet onherroepelijk is en waarover de Raad van State nog moet oordelen. Kortom, hij informeert de burgemeester zo eenzijdig, dat deze de machtiging verstrekt. (…) Het was een solo-actie van [O] om de zaak verder te frustreren. (…).

Daarnaast heeft [O] de burgemeester niet geïnformeerd dat wij afspraken hebben gemaakt over het gebruik van de machtiging. (…). Zoals hierna zal blijken heeft [O] misbruik gemaakt van het feit dat niemand op de dag van het binnentreden de gemaakte afspraken kon toetsen. Vervolgens heeft [O] deze afspraken niet aan de aanwezige politie-ambtenaren bevestigd.(…)

Hij heeft zelfs het lef om tegen beter weten in aangifte te doen wegens ambtsbelemmering. Na de burgemeester en de rechter heeft hij nu ook de politie van onvolledige informatie voorzien (…).

Wij als advocaten vertrouwen de beveiliging van [O] niet. Hij heeft al een keer de politie tegen ons opgezet en dat willen wij niet nog een keer meemaken. Uit het verslag en de bandopname van de zitting blijkt dat [O] onze afwezigheid misbruikt door een eenzijdig en onjuist beeld van de zaak te schetsen. (…)

En wij zijn niet de enigen die tegen de heer [O] aanlopen. Op 12 november 2015 heeft de Voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel het handelen van de heer [O] in een andere kwestie in de scherpst mogelijke bewoordingen veroordeeld (…). Net als in deze zaak maakt [O] misbruik van de kwetsbaarheid van mensen. (…) Net als in deze zaak heeft [O] in de zaak van 12 november op basis van onwaarheden zijn zin doorgedreven. (…)

Deze ambtenaar overschrijdt iedere grens en brengt andere mensen in de problemen door zijn manipulatieve gedrag. (…) We vragen u dan ook om de machtiging te vernietigen.”

2.8    Bij brief van 29 januari 2016 hebben verweerders de heer M, werkzaam bij klaagster, persoonlijk aansprakelijk gesteld voor zijn betrokkenheid bij het in strijd met de Wet Justitiële en Strafvorderlijke Gegevens opvragen en gebruiken van informatie en verspreiden onder derden met betrekking de strafzaak tegen verweerder sub 1. In deze brief hebben verweerders onder meer gesteld:

“ (…) Uw betrokkenheid blijkt uit de ondertekening van diverse correspondentie. (…)

Het college wil niet de uitkomst van het strafproces afwachten, maar probeert actief op onrechtmatige wijze ons kantoor en haar vennoten te beschadigen. U heeft hieraan meegewerkt, hetgeen wij u zwaar aanrekenen.

Op 6 maart 2015 heeft [klaagster] het bericht ontvangen dat er een strafbeschikking is uitgevaardigd met daarin een geldboete van € 150,00. De brief was geadresseerd aan u. Kennelijk heeft u zich als contactpersoon opgeworpen. Wij constateren dat deze brief is verzonden aan het algemene postadres van [klaagster]. (…) Door toezending aan het algemene postadres van de gemeente en de politie is de persoonlijke levenssfeer van [verweerder sub 1] op ontoelaatbare wijze geschonden. (…)

Op 19 maart 2015 is het strafdossier aan [klaagster] t.a.v. u toegezonden. (…) U had deze stukken niet aan mogen laten nemen. Ook hier geldt dat u de persoonlijke levenssfeer van de betrokken advocaat op grove wijze heeft geschonden. U heeft als feitelijk handelende ambtenaar niet alleen onrechtmatig jegens [verweerder sub 1] gehandeld, maar ook ten opzichte van de maatschap en haar vennoten. Een ander gevolg van uw handelen is dat de getuigen in het strafproces tegen [verweerder sub 1] binnen uw organisatie en de politie kennis konden nemen van het dossier. Hierdoor kan geen sprake meer zijn van een eerlijk strafproces. Ook dit rekenen wij u zwaar aan. (…)

In plaats daarvan pleegt u smaad en laster door ten onrechte te suggereren dat er strafbaar is gehandeld. (…)

Daarnaast heeft u (…) achter onze rug om stukken aan onze Deken verzonden. (…) U handelt heimelijk, strategisch, via duistere achterkamertjes. Wij tolereren deze onrechtmatigheden niet. (…)

Uit het vorenstaande blijkt dat dat uw onrechtmatige handelen een feit is. (…)

Voor deze schade wordt u dan ook aansprakelijk gesteld. (…)

Wij zullen voornoemde schendingen van de Wet Bescherming Persoonsgegevens en de WJSG tevens in onze aangifte wegens smaad en laster betrekken. (…). ”

2.9    Bij (sommatie)brief van 25 mei 2016 hebben verweerders bedrijf R geïnformeerd over het langlopende juridische geschil tussen hun cliënten en klaagster en over de 13 procedures waarin zij in het gelijk zijn gesteld, en voorts:

“Het geschil heeft zo lang geduurd doordat, naar nu blijkt, de [klaagster] de rechterlijke macht en cliënten jarenlang om de tuin heeft geleid met onjuiste en valse informatie. (…). Wij schrijven u deze brief omdat u in het verleden door [klaagster] nauw betrokken bent bij de opstelling van het bestemmingsplan X. Uit dien hoofde heeft u bepaalde schriftelijke bescheiden onder u. In dat kader schrijven wij u deze brief.

(…) Op initiatief van de voorzieningenrechter is de behandeling van het kort geding aangehouden en heeft [klaagster] de gelegenheid gekregen om stukken aan te leveren. [Klaagster] heeft daarbij verslagen aangeleverd van besprekingen binnen de zogenaamde ‘Stuurgroep X’. Daarbij zijn niet de originele verslagen aangeleverd, maar bewerkte verslagen, waaruit onderdelen zijn gewist. [Klaagster] heeft niet aangegeven dat deze onderdelen zijn gewist. De verslagen zijn als echt en onbewerkt gepresenteerd. (…)

Wij verzoeken u om deze informatie uiterlijk (…) aan te leveren. (…) ‘

Omdat wij meer dan tien jaren in tientallen procedures bewust misleid zijn door [klaagster] zullen wij er alles aan doen om de waarheid boven tafel te krijgen. (…).”

2.10    Bij brief van 27 mei 2016 hebben verweerders onder meer aan de leden van de gemeenteraad van klaagster het volgende geschreven:

“Tot op heden hebben brieven als deze bij uw raad, het bestuur en ambtenaren op veel verzet gestuit. [K] en hun advocaten zouden als een olifant door de porseleinkast denderen. De deken heeft echter aan uw burgemeester geschreven dat op onze brieven en toonzetting niets aan te merken valt. En dat is ook logisch, als de bestuursrechter keer op keer onze standpunten onderschrijft. Dat de gemeente keer op keer ongelijk krijgt, dat zij informatie achter houdt en er niet in slaagt om de door haar veroorzaakte problemen en schade op te lossen, rechtvaardigt geen kritiek op ons."

2.11    Blijkens de pleitnota van verweerders tijdens de op 20 juni 2016 gehouden behandeling in kort geding bij de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van de artikel 843a Rv-procedure jegens klaagster hebben zij onder meer het volgende betoogd:

“Deze zaak is niet ingewikkeld. Uiteindelijk gaat deze zaak over het bevoordelen van vrienden uit uitsluitend eigen belang, gebruik makend van mazen in de wet, over een oogje dichtknijpen, over sjoemelen en over misbruik maken van gemeenschapsgeld, en over oplichting. “

2.12    Op 8 juli 2016 hebben verweerders namens de familie K klaagster en zes anderen gedagvaard voor de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, vanwege hun aansprakelijkheid voor de schade die de familie K als gevolg van het afzonderlijke en gezamenlijke onrechtmatige handelen van de gerequireerden hebben geleden. Daarin is onder meer betoogd:

“Inleiding

1.    Deze zaak is niet ingewikkeld. Uiteindelijk gaat deze zaak over het bevoordelen van vrienden uit uitsluitend eigen belang, gebruik makend van mazen in de wet, over een oogje dichtknijpen, over sjoemelen en over misbruik maken van gemeenschapsgeld, en over oplichting.

2.    Echter, van al deze praktijken is één familie de dupe geworden. Zij zijn meer dan 15 jaar aan het lijntje gehouden, belazerd en genegeerd. Hier is sprake van institutionele stalking. Denkt u zich als lezer eens in dat u uw eigen woning bouwt op een plek waar u uw kinderen en kleinkinderen groot wil brengen om vervolgens wegbestemd te worden en straal te worden genegeerd door uw gemeente. Dat alles waar u en uw ouders jarenlang voor gewerkt hebben niets meer waard is en onverkoopbaar wordt. Terwijl de woning nog steeds belast is met een hypotheek die afgelost moet worden. Dat u ineens op een bedrijventerrein woont zonder dat u recht heeft op planschade. Dat u op basis van deze leugens jarenlang brieven van uw gemeente heeft ontvangen waarin staat dat uw woning illegaal is en gesloopt moet worden. Denkt u zich als lezer eens in dat u stukken in handen krijgt waaruit blijkt dat u en de rechterlijke macht jarenlang zijn voorgelogen. Dat u op basis van al deze leugens gedwongen bent om de ene na de andere procedure te starten. Dat de rechter al deze onwaarheden uiteindelijk weerlegd heeft. Dat u stukken in handen krijgt waaruit blijkt dat reeds jarenlang iedereen op de hoogte was van de problematische situatie.”

2.13    Bij brief van 11 juli 2016 hebben verweerders namens de familie K een ambtenaar van klaagster, de heer S, persoonlijk aansprakelijk gesteld voor door zijn toedoen geleden schade bij de cliënten en daarin onder meer gesteld:

“ (…) U heeft bij alle civiele zittingen [klaagster] als gemachtigde vertegenwoordigd. Het is thans, op basis van de voor cliënten beschikbare stukken duidelijk, dat u stelselmatig informatie heeft achtergehouden. Voorts deinst u er niet voor terug om tegenover rechters, staatsraden en de gemeenteraad in strijd met de waarheid te verklaren. Dit is u zeer aan te rekenen gezien uw openbare functie als vertegenwoordiger van [klaagster]. (…)

In de informatie verkregen uit de WOB-verzoeken en de art. 843a Rv procedures blijkt dat u telkens de contacten onderhoudt met de diverse juridische adviseurs. Telkens doet zich daarbij het patroon voor dat u de adviseurs en derden dwingt om de inhoud van adviezen en rapportages aan te passen. (…)

U heeft daarbij actief meegewerkt aan obstructie van de rechtsgang, hetgeen een strafbaar feit is. Uit het hiervoor geschetste blijkt duidelijk dat u opzettelijk stukken (waaronder e-mail correspondentie) die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, met het oogmerk om de inbeslagneming daarvan te beletten, te belemmeren of te verijdelen, heeft verborgen. Het is duidelijk dat u er niet voor terug zult deinzen om relevante stukken te vernietigen, weg te maken of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie zult onttrekken, dan wel dat u door het opzettelijk verstrekken van gegevens of inlichtingen aan derden die inbeslagneming zult beletten, belemmeren of verijdelen. (…)

Cliënten zullen niet aarzelen om nadere aangiftes tegen u te doen. (…).”

2.14    Op 15 juli 2016 hebben verweerders namens de familie K bij het Parket Generaal van het Openbaar Ministerie te Den Haag aangifte gedaan tegen ambtenaar de heer S in privé, op grond van artikel 361 Wetboek van Strafrecht (verduisteren of wegmaken van bewijsmiddelen). Deze aangifte, die ter kennisgeving diezelfde dag door verweerders aan het privé adres van de heer S  is gezonden, vermeldt onder meer:

“(…) Het is thans, op basis van de voor [de familie K] beschikbare stukken, duidelijk dat [de heer S] stelselmatig informatie heeft achtergehouden voor [de familie K], voor de gemeenteraad en voor gerechtelijke colleges. Voorts deinst hij er niet voor terug om tegenover rechters, staatsraden en de gemeenteraad in strijd met de waarheid te verklaren. Dit is [de heer S] zeer aan te rekenen gezien de openbare functie als vertegenwoordiger van [klaagster]. In het navolgende wordt dit toegelicht.

[De heer S] is vanaf 2006 betrokken bij het geschil. In het kader van de ontwikkeling van het bestemmingsplan [X] 2006 was hij verantwoordelijk voor het verwervings- en onteigeningsbeleid van [klaagster] als senior jurist en grondverwerver grondgebiedzaken. Hij heeft daarbij het perceel van cliënten meegenomen en ten aanzien daarvan geadviseerd aan het college. Ter zitting van 5 juli 2010 gehouden in de civiele bodemprocedure bij de toenmalige Rechtbank Almelo heeft [de heer S] verklaard dat met de onteigening van cliënten een bedrag is gemoeid met zes nullen. De betreffende informatie waarop hij dit baseert, houdt [de heer S] – onrechtmatig – achter. (…)”

2.15    Bij beslissing van 24 november 2017 heeft het Hof van Discipline in hoger beroep in de zaak van de deken tegen verweerders, voor zover relevant in deze procedure, in rechtsoverweging 5.21 overwogen:

“Naar het oordeel van het hof is het verweerders te verwijten gedrag in essentie terug te voeren op onvoldoende besef van de kernwaarden onafhankelijkheid ten opzichte van hun cliënten en integriteit (artikel 10a aanhef en onder a en e Advocatenwet). Uit het dossier komt nadrukkelijk het beeld naar voren van verweerders die zeer nauw betrokken zijn geweest bij hun cliënten [familie K], en hun zaken met onvoldoende distantie hebben behandeld. Het hof sluit niet uit dat dit (mede) verband houdt met de omstandigheid dat [D.J. K] blijkens het briefpapier van het kantoor van verweerders als adviseur aan het kantoor van verweerders is verbonden. De exacte vermenging van belangen is het hof niet geheel duidelijk geworden, maar die nog bestaande onduidelijkheid vloeit voort uit de weigerachtige houding van verweerders om op dit punt informatie te verstrekken. (…).”

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    vanwege hun persoonlijke en zakelijke banden met hun cliënten een gebrek aan professionele distantie te hebben (gehad) in het geschil en de daaruit voortvloeiende procedures van hun cliënten met klaagster, en aldus onvoldoende in staat zijn geweest om in onafhankelijkheid te handelen, waardoor klaagster aanzienlijk in haar belangen als publiekrechtelijk rechtspersoon is geschaad;

b)    zich herhaaldelijk in brieven en in procedures, waarbij ook andere partijen betrokken waren, onnodig grievend uit te laten over verschillende bestuurders en ambtenaren werkzaam bij klaagster,

c)    zonder redelijke (juridische) grond individuele bestuurders en ambtenaren herhaaldelijk persoonlijk civielrechtelijk aansprakelijk te stellen en/of aangifte tegen hen te doen om daarmee het functioneren van klaagster te frustreren en daarbij hun hoedanigheid van advocaat te misbruiken door aldus het democratische besluitvormingsproces bij klaagster te willen beïnvloeden;

d)    met enige regelmaat klaagster via suggestieve brieven aan derden met daarin forse beschuldigingen in diskrediet te brengen.

 

4    VERWEER

4.1    Primair voeren verweerders, kort weergegeven, aan dat de klacht niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat:

i.    door de vele processuele onregelmatigheden en schijn van partijdigheid van de voormalige en huidige deken geen sprake is geweest van een met voldoende waarborgen omklede procedure bij de deken, zodat in deze tuchtzaak van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM geen sprake is geweest;

ii.    sprake is van misbruik van tuchtrecht nu klaagster niet alleen de tegenpartij van de voormalige cliënten van verweerders is, maar ook de tegenpartij van verweerder sub 1 en van verweerders tezamen in diverse nog lopende procedures, en niet bereid is gebleken om daarvan de uitkomst af te willen wachten, terwijl klaagster met de deken oneigenlijke afspraken heeft gemaakt, waardoor ook verweerders in hun belangen zijn geschaad en ook zelf een rechtmatig belang hebben om daarover te procederen tegen klaagster;

iii.    de klachten over feiten en gedragingen van verweerders die zich vóór 8 juni 2014 hebben afgespeeld in elk geval wegens het verstrijken van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet zijn verjaard.

4.2    Voor zover klaagster ontvankelijk wordt verklaard in haar klachten, voeren verweerders onder meer en kort weergegeven het volgende verweer.

Ad klachtonderdeel a)

4.3    Verweerders bestrijden dat zij onvoldoende in staat zijn (geweest) om afstand tot hun (inmiddels voormalige) cliënten te bewaren in het geschil met klaagster. Voor zover de hieraan door klaagster ten grondslag gelegde feiten niet al zijn verjaard, behoeven vriendschap of familiebanden met cliënten een goede verdediging niet in de weg te staan. Volgens verweerders valt ook niet in te zien waarom klaagster belang heeft bij deze klacht.

4.4    Tevens voeren zij aan nadrukkelijk binnen de grenzen van gedragsregel 9 lid 1 (oud) te zijn gebleven en hun verantwoordelijkheid te hebben genomen als advocaat. Volgens verweerders hadden alle procedures, aangiften en aansprakelijkheidsstellingen een deugdelijke feitelijke en juridische onderbouwing en zijn hun cliënten in procedures met klaagster veelvuldig in het gelijk gesteld, terwijl nog een aantal zaken onder de rechter zijn en daarop nog beslist moet worden.

Ad klachtonderdeel b)

4.5    Verweerders betwisten dat sprake is geweest van onnodig grievende uitlatingen zoals hen wordt verweten. Volgens de stellige overtuiging van hun cliënten waren zij door klaagster ‘belazerd’ en ‘voorgelogen’, zodat verweerders dat met die bewoordingen, of met woorden van gelijke strekking, zo namens hen cliënten mochten aanvoeren in (proces)stukken. Voor zover klaagster betoogt dat zij geen onwaarheden naar voren heeft gebracht door haar structurele ontkenning dat de woning van de toenmalige cliënten van verweerders was wegbestemd, blijkt het tegendeel uit het feit dat klaagster 13 keer bij de bestuursrechter heeft verloren en uit de overgelegde memo’s en het advies van de A-G op dat punt.

4.6    Met hun stevige toonzetting en vastberaden proceshouding, nodig gezien de verkeerde opstelling van klaagster in het geschil met hun cliënten, hebben verweerders in het partijdige belang van hun toenmalige cliënten gehandeld zonder dat hen daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Zij betwisten daarbij de grenzen van het betamelijke te hebben overschreden.

Ad klachtonderdeel c)

4.7    Verweerders voeren aan dat de door klaagster aangehaalde e-mail van 14 december 2012 ter onderbouwing van dit verwijt, verjaard is.

4.8    Daarnaast stellen verweerders zich op het standpunt dat zij op goede juridische gronden individuele ambtenaren en bestuurders aansprakelijk hebben gesteld en aangiften hebben gedaan. Dat zij daarbij zouden hebben geprobeerd om het democratisch proces te beïnvloeden, wordt door verweerders betwist. Volgens verweerders heeft de gemeenteraad van klaagster een bestemmingsplan aangenomen waarvan van tevoren vaststond dat dat niet mogelijk was. Daarop zijn de raadsleden door verweerders gewezen, hetgeen in het belang van hun toenmalige cliënten was en hen bovendien vrij stond . Dat zij niettemin als gemeenteraad het bestemmingsplan hebben goedgekeurd, terwijl zij wisten dat het plan onzorgvuldig was voorbereid, en het college daarna de stemming heeft laten doorgaan, is volgens verweerders te kwalificeren als opzet of bewuste roekeloosheid. Onder meer onder deze omstandigheden is het persoonlijk aansprakelijk stellen van raadsleden of leden van het college verdedigbaar. Vanuit deze juridische basis hebben verweerders dan ook de gewraakte e-mail van 27 mei 2016 aan de gemeenteraadsleden geschreven. Ook de overige aansprakelijkheidsstellingen van ambtenaren zijn er alle op gegrond geweest dat sprake was persoonlijk verwijtbaar - en daarmee onrechtmatig - handelen van die betrokken ambtenaar en daarmee tuchtrechtelijk toelaatbaar, aldus verweerders.

Ad klachtonderdeel d)

4.9    Verweerders werpen de aantijging dat zij klaagster bij derden in diskrediet hebben gebracht verre van zich. Het stond hen vrij om in het belang van hun toenmalige cliënten de gedragingen van klaagster in de realiteit te plaatsen. Daarnaast betwisten zij dat in de door klaagster genoemde brief van 27 mei 2016 onwaarheden staan, maar stellen dat sprake is van goed onderbouwde stellingen en feiten. Verweerders begrijpen niet hoe het informeren van de gemeenteraad, die onderdeel uitmaakt van klaagster, kan worden beschouwd als het in diskrediet brengen van klaagster bij derden.

4.10    Ook de door verweerders ingenomen stellingen in de brieven van 25 mei 2016 aan bedrijf R,  alsmede de gewraakte passages in de pleitnota van 20 juni 2016, zijn volledig en uitvoerig feitelijk en juridisch onderbouwd, waarbij het opnieuw klaagster was die de inhoudelijke discussie uit de weg ging. Van het in diskrediet brengen van klaagster was geen sprake, aldus verweerders.

 

5    BEOORDELING

5.1    Verweerders hebben als meest verstrekkende verweer de niet-ontvankelijkheid van klaagster aangevoerd. De raad wijst dit verweer af met betrekking tot hetgeen verweerders hebben aangevoerd onder randnummer 4.1 onder i) en ii) en overweegt daartoe als volgt.

5.2    De raad stelt eerst voorop dat het al dan niet volmaakt zijn van het dekenonderzoek in deze klachtzaak niet ter discussie staat en aldus niet tot niet-ontvankelijkheid van klaagster kan leiden; voor verweerders staan daartoe andere wegen open. Vast staat dat de deken op enig moment de brief van 7 februari 2017 van de burgemeester van klaagster als klacht heeft aangemerkt, welke keuze nadien bij brief van 5 juli 2017 door de burgemeester van klaagster vervolgens ook is bevestigd. De inhoud van de klacht, zoals deze ook is omschreven in de aanbiedingsbrief van de deken, is vervolgens ter zitting van de raad bevestigd door de gemachtigde van klaagster, zodat de raad daarvan uit zal gaan. Verweerders zijn ruim in de gelegenheid gesteld om daartegen, zowel schriftelijk als mondeling, hun verweer te voeren, wat zij via hun gemachtigde ter zitting ook uitvoerig hebben gedaan. Hetgeen verweerders ook overigens hebben aangevoerd ten aanzien van de vermeende niet-ontvankelijkheid van klaagster als hiervoor genoemd, leidt niet tot een ander oordeel van de raad, namelijk dat klaagster in zoverre in haar klacht jegens verweerders zal worden ontvangen.

5.3    Daarnaast hebben verweerders onder randnummer 4.1 onder iii) zich op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet op de niet-ontvankelijkheid van de klachten van klaagster beroepen wegens vermeende verjaring van de feiten en gedragingen van verweerders die zich vóór 8 juni 2014, en daarmee buiten de driejaarstermijn, hebben afgespeeld. De raad zal per klachtonderdeel beoordelen of verweerders een terecht beroep op de niet-ontvankelijkheid van klaagster hebben gedaan wegens verjaring. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien ex artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De klacht is op 7 februari 2017 bij de deken ingediend, zodat verweten feiten of gedragingen van verweerders van vóór 7 februari 2014 in beginsel verjaard zullen zijn.

5.4    De raad stelt vast dat het in deze klachtzaak gaat om het handelen van - in dit geval - de advocaten van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaten een grote mate van vrijheid toe om de belangen van hun cliënt te behartigen op een wijze die hen, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaten a) zich onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, b) feiten poneren waarvan zij weten of redelijkerwijs kunnen weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van hun cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaden, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerders per klachtonderdeel, voor zover klaagster in het betreffende klachtonderdeel wordt ontvangen, aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

5.5    De gemachtigde van klaagster heeft ten aanzien van de ontvankelijkheid van klaagster aangevoerd dat op het moment van indiening van de klacht een aantal van de in de (klacht)brieven van 6 februari 2017 en 22 augustus 2017 aan verweerders verweten gedragingen al meer dan drie jaar bij klaagster bekend waren, en daarom in zoverre verjaard zouden kunnen zijn. Volgens de gemachtigde van klaagster zijn die verjaarde gedragingen voor de beoordeling van dit klachtonderdeel over de periode vanaf 6 februari 2014 in zoverre toch relevant, omdat zij een beeld geven van de jarenlange herhaling van het tuchtrechtelijk verwijtbare handelen van verweerders, wat hun handelwijze extra verwijtbaar heeft gemaakt.

5.6    Verweerders hebben hiertegen aangevoerd dat klaagster al sinds 2011 bekend was met alle in dit klachtonderdeel aan hen verweten gedragingen, zodat klaagster buiten de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 sub a) Advocatenwet, namelijk pas in 2017, haar klacht heeft ingediend en verzoekt daarom tot niet-ontvankelijkverklaring van klaagster in dit klachtonderdeel.

5.7    Voor zover klaagster in dit klachtonderdeel aan verweerders een verwijt maakt van gedragingen die zich bij verweerders hebben voorgedaan drie jaar voor de indiening van de klacht op 7 februari 2017, dus vóór 7 februari 2014, zal de raad die verweten gedragingen op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wegens verjaring buiten beschouwing laten. Voor zover dit klachtonderdeel gedragingen van verweerders betreft in de periode vanaf 7 februari 2014 overweegt de raad als volgt.

5.8    Ter zitting heeft de gemachtigde van klaagster, onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.21 in de beslissing van het Hof van Discipline van 24 november 2017 met betrekking tot het grotendeels gegrond verklaarde dekenbezwaar tegen verweerders, betoogd dat niet langer ter discussie kan staan dat verweerders klachtwaardig hebben gehandeld door onvoldoende distantie tot de familie K te bewaren in hun geschil met klaagster. Door dit gebrek aan professionele distantie van verweerders, vanwege hun persoonlijke en zakelijke banden met de familie K, zijn zij onvoldoende in staat gebleken om voldoende afstand tot hun cliënten te bewaren en ook onvoldoende in staat geweest om in onafhankelijkheid ten opzichte van hun cliënten op te treden in de vele procedures tegen klaagster, waarbij zij in processtukken veelal ook in ‘wij-vorm’ standpunten innemen. Daarnaast blijkt het gebrek aan professionele distantie van verweerders volgens klaagster inmiddels ook daaruit dat verweerders mogelijk zelf partij in ditzelfde geschil met klaagster worden nu zij namens zichzelf een voorlopig getuigenverhoor hebben geëntameerd inzake het geschil van hun cliënten met klaagster. Door de hiervoor beschreven handelwijze van verweerders bij de behartiging van de belangen van hun cliënt hebben zij de belangen van klaagster onnodig of onevenredig geschaad, zonder dat daarmee enig doel was gediend, aldus klaagster.

5.9    Namens verweerders is hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd, zoals hiervoor weergegeven. Ter zitting is door hun gemachtigde voorts betoogd dat verweerders, die destijds circa 30 cliënten hadden, daarom niet alleen (financieel) afhankelijk waren van de familie K, dat de familierechtelijke en zakelijke banden van verweerders met die cliënten  hun onafhankelijkheid niet in gevaar hebben gebracht, terwijl de familie K volledig voor de werkzaamheden van verweerders hebben betaald. Nu door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor van verweerders is toegestaan, is daarmee het rechtmatig belang van verweerders bij dat verzoek een gegeven. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerders is dan ook geen sprake geweest, aldus de gemachtigde van verweerders.

5.10    Uitgangspunt van artikel 10a lid 1 sub a) en d) van de Advocatenwet is dat een advocaat onafhankelijk is ten opzichte van de cliënt, derden en de zaken waarin hij als zodanig optreedt, daarbij integer is en zich onthoudt van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De advocaat dient te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep in gevaar zouden kunnen komen (vide gedragsregel 2 oud). Blijkens de toelichting op deze gedragsregel moet de advocaat te allen tijde bedacht zijn op de situatie dat hij ten opzichte van zijn cliënt niet meer de vrijheid en de onafhankelijkheid bezit om deugdelijk te adviseren en te representeren, waarbij ook de indruk die bij derden wordt gewekt een rol kan spelen. Een belangenverstrengeling, door financiële of persoonlijke relaties, kan de gewenste onafhankelijkheid in gevaar brengen, en kan maken dat de advocaat mede tot partij wordt.

5.11    In de kern verwijt klaagster verweerders dat zij zich als advocaten van de familie K in het langjarige geschil met klaagster   voor en ook na 7 februari 2014 - in strijd met artikel 46 Advocatenwet herhaaldelijk onbetamelijk hebben gedragen jegens ambtenaren en bestuurders van klaagster en in procedures tegen klaagster als gevolg van hun te afhankelijke positie van die cliënt, waardoor klaagster is geschaad in haar belangen; dat familierechtelijke en zakelijke banden tussen verweerders en de familie K (hebben) bestaan is voor klaagster niet de kern van het geschil.

5.12    Naar het oordeel van de raad is dit verwijt van klaagster jegens verweerders terecht voorgedragen om de navolgende redenen. Het Hof van Discipline heeft in haar beslissing van 24 november 2017 tussen de deken en verweerders overwogen dat verweerders hun zaken namens de familie K in hun geschil met klaagster met onvoldoende distantie jegens hun cliënten hebben behandeld en onvoldoende besef hebben getoond van de kernwaarden onafhankelijkheid ten opzichte van hun cliënten en integriteit, zoals neergelegd in artikel 10a lid 1 sub a) en sub d) Advocatenwet. Daaruit leidt de raad af dat aldus sprake is van onbetamelijk gedrag van verweerders jegens klaagster waarmee verweerders de grenzen van de vrijheid die hun toekomt, als advocaten van de wederpartij, in ernstige mate hebben overschreden en de belangen van klaagster onnodig hebben geschaad. Ook de door verweerders gehanteerde respectloze toonzetting in hun   al dan niet grievende - uitlatingen, zowel in hun correspondentie met ambtenaren en bestuurders van klaagster als ook in procedures met klaagster en tegenover derden, zoals deels opgenomen onder de vaststaande feiten hiervoor, is een advocaat niet waardig.

5.13    Op grond van het voorgaande, in onderling verband beschouwd, is de raad van oordeel dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster hebben gehandeld, zodat klachtonderdeel a) in zoverre, voor zover het gedragingen van verweerders van ná 7 februari 2014 betreft, gegrond wordt verklaard.

Ad klachtonderdeel b)

5.14    Volgens klaagster zijn haar ambtenaren en bestuurders individueel en bij herhaling door verweerders civiel- en strafrechtelijk aansprakelijk gesteld en beschuldigd van leugens en intimiderend gedrag. Daarmee werd de integriteit van ambtenaren telkens in twijfel getrokken, met geen ander doel dan ambtenaren en bestuurders onder druk te zetten, te intimideren en te beschadigen en daarmee klaagster. Klaagster verwijst hiertoe naar diverse onnodig kwetsende passages in hierna te noemen brieven van verweerders aan (ambtenaren en bestuurders van) klaagster en naar suggestieve en tevens kwetsende opmerkingen in procedures tussen klaagster en de cliënten van verweerders.

5.15    Klaagster onderbouwt deze tuchtrechtelijk verwijtbare handelwijze van verweerders met de navolgende - door verweerders in hun verweer betwiste - feiten:

I.    de brief van 5 april 2013 van de burgemeester van klaagster aan verweerders, waarin verweerders zijn aangesproken op hun onbetamelijke handelwijze vanaf eind 2012 jegens individuele ambtenaren en raadsleden en klaagster. Naar het oordeel van de raad heeft deze door klaagster verweten gedraging van verweerders plaatsgevonden buiten de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, immers voor 7 februari 2014, zodat het vanwege verjaring niet in de beoordeling van klachtonderdeel b) kan worden betrokken;

II.    de pleitnotitie die verweerders hebben gebruikt tijdens de zitting van 19 november 2015 in het hoger beroep tegen klaagster in verband met de machtiging tot binnentreden.  Volgens klaagster zijn daarin onnodig grievende en onjuiste uitlatingen door verweerders gedaan, in het bijzonder over het optreden van één met naam genoemde ambtenaar met alleen de intentie om hem persoonlijk te beschadigen en onder druk te zetten in het belang van de cliënten van verweerders, een en ander zoals opgenomen onder de vaststaande feiten onder 2.7 hiervoor.

Nu dit gewraakte handelen - en de hierna door klaagster gestelde feiten - van verweerders na 7 februari 2014 heeft plaatsgevonden, en aldus binnen de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, kan de raad dit feit - en alle hierna nog te behandelen feiten - in de beoordeling van klachtonderdeel b) betrekken als volgt.

Gelet op de in de pleitnota door verweerders gekozen bewoordingen, kwalificaties en insinuaties, gericht op één ambtenaar van klaagster in het bijzonder, is de raad van oordeel dat die uitlatingen van verweerders, ook als (ambtenaren van) klaagster allicht fouten hebben gemaakt in het langlopende geschil met de familie K, als onnodig grievend jegens klaagster moeten worden gekwalificeerd. De gewraakte uitlatingen dienden voorts geen enkel redelijk doel, omdat de door verweerders gekozen strategie om met een stevige toonzetting namens hun cliënten weerstand te bieden tegen zaken of ontwikkelingen in hun geschil met klaagster die in hun ogen onrechtmatig waren, ook met andere bewoordingen, en zonder daarbij op de man te spelen, had kunnen worden bereikt. De raad is aldus van oordeel dat verweerders met voornoemde handelwijze de grenzen van de hen toekomende vrijheid jegens klaagster hebben overschreden.  In zoverre is klachtonderdeel b) dan ook gegrond.

III.    de brief van 29 januari 2016 aan de heer M - werkzaam bij klaagster - die door verweerders naar zijn privé adres is gestuurd, met daarin een persoonlijke aansprakelijkheidsstelling, opgenomen onder de vaststaande feiten onder 2.8 hiervoor. Deze verweten handelwijze van verweerders is bij de heer M, evenals de diverse strafrechtelijke aangiftes in 2014 en 2015 tegen verschillende ambtenaren, intimiderend overgekomen en was ook onnodig, aldus klaagster.

Hoewel de raad begrijpt dat deze handelwijze van verweerders voor de heer M, en ook andere ambtenaren, als intimiderend is ervaren, is de raad niet gebleken dat door deze wijze van behartiging van de belangen van hun cliënt de belangen van klaagster onnodig of onevenredig zijn geschaad, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Daartoe is onvoldoende gesteld. De raad laat daarbij in het midden of de persoonlijke aansprakelijkheidsstelling van ambtenaren of strafrechtelijke aangiftes jegens individuele ambtenaren door klaagster al dan niet juist was; het is niet aan de raad om daarover te oordelen. Nu een feitelijke grondslag aan dit verwijt ontbreekt, is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerders jegens klaagster in zoverre geen sprake geweest.

IV.    de dagvaarding van 8 juli 2016 door verweerders namens de familie K van klaagster en zes andere partijen, waarvan de passages onder de randnummers 1. en 2. - zoals opgenomen onder de vaststaande feiten onder 2.12 hiervoor - onnodig grievend zijn geweest. Daarbij is volgens klaagster ook van belang dat die gewraakte uitspraken door verweerders zijn gedaan in een procedure waarbij ook zes andere partijen betrokken waren. De verdere stelling van verweerders in die dagvaarding dat “de rechter al deze onwaarheden uiteindelijk weerlegd heeft”, hetgeen suggereert dat de rechter heeft vastgesteld dat klaagster de familie K meermalen heeft voorgelogen en belazerd, wordt door klaagster als feitelijk onjuist en ten stelligste betwist.

Gelet op de door verweerders gekozen bewoordingen en toonzetting in de dagvaarding onder de randnummers 1. en 2. is de raad van oordeel dat verweerders ook met die uitlatingen de grenzen van de hen, als advocaten van de wederpartij toekomende ruime vrijheid, hebben overschreden. Niet alleen zijn die gewraakte uitlatingen naar het oordeel van de raad lichtvaardig en ongefundeerd gedaan, verweerders hebben er ook voor gekozen om klaagster met onnodig grievende uitlatingen in de dagvaarding in diskrediet te brengen ten opzichte van derden, waaronder de behandelend rechter alsmede de zes andere partijen in die procedure. Een dergelijke handelwijze past een behoorlijk advocaat niet. Nu verweerders aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster hebben gehandeld, is klachtonderdeel b) ook in zoverre gegrond.

V.    de pleitnota van 20 juni 2016 van verweerders inzake de kort geding procedure ex artikel 843a Rv tegen klaagster, met daarin grievende passages, zoals weergegeven onder de vaststaande feiten onder 2.11 hiervoor.

De raad sluit aan bij hetgeen zij hiervoor onder II heeft overwogen over de inhoud van de andere pleitnota en oordeelt op dezelfde gronden dat deze pleitnota ook als onnodig grievend jegens klaagster dient te worden gekwalificeerd. De raad is aldus van oordeel dat verweerders met deze handelwijze opnieuw de grenzen van de hen toekomende vrijheid jegens klaagster hebben overschreden. In zoverre is klachtonderdeel b) dan ook gegrond.

VI.    de strafrechtelijke aangifte van 15 juli 2016, gericht aan het College van procureur-generaal, tegen een ambtenaar van klaagster, de heer S, wegens vermeende verduistering van bewijsmiddelen door hem. Een kopie daarvan is namens verweerders naar het privé adres van de heer S gestuurd. Volgens klaagster staan in die aangifte lichtzinnige want ongefundeerde en onnodig grievende beschuldigingen jegens de heer S en daarmee jegens klaagster, een en ander zoals weergegeven onder de vaststaande feiten onder 2.14 hiervoor. Temeer daar de heer S pas sinds mei 2008 in dienst is getreden bij klaagster, hij geen inventarisatie heeft gemaakt van de betreffende objecten, noch calculaties, zodat hij reeds daarom op onjuiste gronden van een strafbaar feit wordt beschuldigd, aldus klaagster.

Gelet op de in de aangifte door verweerders gekozen bewoordingen, kwalificaties en insinuaties zonder feitelijke onderbouwing, in dit geval gericht tegen één ambtenaar van klaagster, is de raad van oordeel dat die uitlatingen van verweerders, ook als daarbij allicht fouten zijn gemaakt door de betreffende ambtenaar, als onnodig grievend jegens klaagster moeten worden gekwalificeerd. De gewraakte uitlatingen dienden voorts geen enkel redelijk doel, omdat de aangifte naar het oordeel van de raad ook met andere bewoordingen, had kunnen worden onderbouwd. De raad is aldus van oordeel dat verweerders met voornoemde handelwijze de grenzen van de hen toekomende vrijheid jegens klaagster hebben overschreden.  In zoverre is klachtonderdeel b) dan ook gegrond.

5.16    Op grond van vorenstaande concludeert de raad dat klachtonderdeel b) terecht is voorgedragen ten aanzien van de onderdelen II, IV en V en VI, zodat verweerders in die zin tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster hebben gehandeld. Klachtonderdeel b) wordt dan ook gegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

5.17    Klaagster verwijst ter onderbouwing van dit verwijt naar de aansprakelijkheidsstellingen in brieven van 6 mei 2013 en van 29 januari 2016 (zie respectievelijk 2.4 en 2.8 hiervoor) namens verweerders aan specifieke ambtenaren van klaagster, naar brieven van diezelfde datum waarin leden van het college van burgemeester en wethouders door verweerders hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld en tevens naar de diverse strafrechtelijke aangiftes in de jaren 2014/2015 van verweerders tegen diverse ambtenaren van klaagster.

5.18    Volgens klaagster hebben verweerders bij herhaling en in strijd met de heersende rechtsopvatting vele individuele bestuurders en ambtenaren van klaagster persoonlijk civielrechtelijk aansprakelijk gesteld en strafrechtelijk aangifte tegen hen gedaan. Niet alleen is de vermeende civielrechtelijke aansprakelijkheid van de betrokkenen werkzaam bij klaagster op geen enkele wijze inhoudelijk onderbouwd, ook de strafrechtelijke aangiften van verweerders hebben in geen enkel geval geleid tot vervolgstappen. Conform de door verweerders aangehaalde rechtspraak is slechts in uitzonderlijke gevallen ruimte om een ambtenaar of bestuurder van een gemeente aansprakelijk te stellen. Van zo’n situatie is geen sprake geweest. De betreffende aansprakelijkheidsstellingen dienden bovendien geen redelijk doel, omdat er geen enkele aanleiding bestond om aan te nemen dat klaagster als gemeente onvoldoende verhaal zou bieden, dit alles aldus klaagster.

5.19    Verweerders hebben onder meer als verweer aangevoerd dat zij in opdracht van hun cliënt hebben gehandeld, zodat zij reeds daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster hebben gehandeld. De raad volgt verweerders hier niet in. Van een behoorlijk advocaat wordt verwacht dat deze niet klakkeloos de opdracht van een cliënt uitvoert zonder eerst zorgvuldig nader onderzoek te doen naar de gevolgen daarvan. Een advocaat draagt immers volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak (vide gedragsregel 9 oud). Dat verweerders hierin hun verantwoordelijkheid hebben genomen, is gesteld noch gebleken. Vast staat dat verweerders verschillende betrokken ambtenaren en bestuurders in het langjarige geschil van klaagster met hun cliënten persoonlijk en op hun privé adres aansprakelijk hebben gesteld en/of strafrechtelijk aangifte tegen hen hebben gedaan. Als onbetwist door klaagster gesteld staat ook vast dat verweerders deze intimiderende werkwijze structureel hanteren in het geschil van hun cliënten met klaagster. Onder deze omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerders met hun aansprakelijkheidsstellingen en strafrechtelijke aangiften jegens ambtenaren en bestuurders van klaagster de grenzen van de hen toekomende ruime vrijheid als advocaat van de wederpartij hebben overschreden, en daarmee zowel onnodig als onevenredig de belangen van klaagster hebben geschaad, zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend. Daarmee hebben verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster gehandeld en zal klachtonderdeel c) eveneens gegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel d)

5.20    Ter onderbouwing van het verwijt dat verweerders klaagster bij derden in diskrediet hebben gebracht door forse onterechte beschuldigingen over klaagster te uiten verwijst klaagster naar de navolgende - door verweerders in hun verweer betwiste - feiten, die zich alle hebben voorgedaan binnen de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet:

I.    de brief van 25 mei 2016 van verweerders aan bedrijf R, tevens gestuurd aan andere partijen, een en ander zoals is opgenomen onder de vaststaande feiten onder 2.9 hiervoor. Volgens klaagster staan daarin niet onderbouwde aantijgingen van verweerders aan het adres van klaagster, waardoor klaagster onnodig door verweerders in haar belangen is geschaad.

De juistheid van dit verwijt kan de raad, gezien de inhoud van de brief en de gemotiveerde betwisting van verweerders, niet vaststellen. In zoverre is dan ook niet gebleken van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerders jegens klaagster.

II.    de brief van 27 mei 2016 van verweerders namens de familie K aan de leden van de gemeenteraad zoals opgenomen onder de vaststaande feiten onder 2.10 hiervoor, waarin volgens klaagster een onjuiste voorstelling van zaken is gegeven en de belangen van klaagster onnodig door verweerders zijn geschaad. Klaagster stelt nimmer een brief van de deken te hebben ontvangen waarnaar door verweerders in genoemde brief aan de gemeenteraad is verwezen. Daarnaast wordt in die brief ten onrechte de suggestie gewekt dat een dergelijk oordeel van de deken op uitspraken van de bestuursrechter gestoeld zou zijn en daarmee door andere onafhankelijke partijen gedeeld zou worden, aldus klaagster.

Naar het oordeel van de raad staat het een advocaat vrij om een brief aan derden te sturen zoals verweerders dat op 27 mei 2016 hebben gedaan aan de gemeenteraadsleden van klaagster. Door daarin ongefundeerde beschuldigingen te uiten en bepaalde suggesties over de juistheid daarvan te wekken, hebben verweerders echter naar het oordeel van de raad de grenzen van de hen toekomende ruime vrijheid jegens klaagster overschreden, doordat zij aldus de belangen van klaagster onnodig alsook onevenredig hebben geschaad, zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend. In zoverre hebben verweerders dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster gehandeld, en zal klachtonderdeel d) gegrond worden geoordeeld.

III.    de pleitnota van 20 juni 2016 inzake het kort geding ex artikel 843a Rv, een en ander zoals weergegeven onder de vaststaande feiten onder 2.11 hiervoor. Met die bewoordingen hebben verweerders welbewust klaagster in diskrediet gebracht bij de voorzieningenrechter, waardoor klaagster onnodig in haar belangen  is geschaad.

De raad volgt klaagster daar niet in. Weliswaar is op de toonzetting van de gewraakte tekst in de pleitnota van verweerders een en ander aan te merken, dat neemt niet weg dat van een onafhankelijke rechter mag worden verwacht dat deze objectief over het voorliggende geschil zal oordelen en stemmingmakerij buiten beschouwing laat. Dat de rechter hierdoor is beïnvloed, is gesteld noch gebleken. Gelet hierop ontbreekt een feitelijke grondslag aan dit (sub)verwijt en kan hierin geen tuchtrechtelijk verwijt  aan verweerders worden gemaakt.

5.21    Op grond van vorenstaande concludeert de raad dat klachtonderdeel d) terecht is voorgedragen ten aanzien van onderdeel II, zodat verweerders in die zin tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster hebben gehandeld. Klachtonderdeel d) wordt dan ook gegrond verklaard.

 

6    MAATREGEL

6.1    Onder verwijzing naar het vorenstaande oordeelt de raad alle vier klachtonderdelen van klaagster gegrond. Daaruit blijkt opnieuw, evenals door het Hof van Discipline in de beslissing van 24 november 2017 in de dekenklacht is overwogen, dat verweerders onvoldoende besef hebben van de kernwaarde onafhankelijkheid ten opzichte van hun toenmalige cliënten, de familie K, in het geschil met klaagster en evenmin van de kernwaarde integriteit (artikel 10a aanhef en onder a en e Advocatenwet). Dat verweerders zich de ernst hiervan inmiddels realiseren is de raad, ondanks hun persoonlijke slotwoord tijdens de zitting, niet gebleken. In het jarenlange geschil met klaagster hebben verweerders een verbeten strijd namens die cliënten gevoerd. In dat geschil hebben zij de belangen van hun cliënten terecht voorop gesteld, maar met hun toonzetting in correspondentie en in processtukken hebben zij herhaaldelijk de grenzen van het betamelijke overschreden, zoals de raad hiervoor uitvoerig heeft overwogen. Als gevolg van hun onbetamelijke werkwijze namens hun cliënten hebben verweerders klaagster op ernstige wijze geschaad in haar financiële en democratische belangen. Dit wordt verweerders in ernstige mate tuchtrechtelijk verweten.

6.2    Op grond van de ernst van het voorgaande acht de raad een onvoorwaardelijke schorsing van 12 weken voor ieder van verweerders passend en geboden. Deze maatregel zal ten uitvoer (dienen te) worden gelegd zodra verweerders zich opnieuw als advocaten hebben ingeschreven op het advocatentableau.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dienen verweerders op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan klaagster te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerders daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)     € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van de afgevaardigde van klaagster,

b)    € 1.000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerders dienen het bedrag van € 50,00 ter zake de reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerders.

7.4    Verweerders dienen het bedrag van € 1.000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-026.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;

-    legt aan verweerder sub 1 en aan verweerder sub 2 ieder de maatregel van schorsing voor de duur van 12 weken op en bepaalt dat deze de schorsingen ingaan één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-     de onderhavige schorsing per verweerder pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-     verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen per verweerder niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-     de onderhavige schorsing per verweerder niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder sub 1 en/of verweerder sub 2 niet op het tableau staan ingeschreven;

-    veroordeelt verweerders hoofdelijk tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerders hoofdelijk tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerders hoofdelijk tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;

-    bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot vijf jaar.

 

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. G.E.J. Kornet, H.J.P. Robers, F. Klemann, H. Dulack, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2018.

 

Griffier                                                                   Voorzitter

 

Verzonden d.d. 8 oktober 2018.