Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-10-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:138

Zaaknummer

18-495/DB/OB/D

Inhoudsindicatie

Voortdurende en hinderlijke gedragingen van verweerder in de privésfeer die absoluut ongeoorloofd zijn. In het midden kan blijven hoe deze feiten strafrechtelijk kunnen worden gekwalificeerd. Vertrouwen in de advocatuur en in de eigen beroepsuitoefening geschaad en gehandeld in strijd met de kernwaarden van de advocatuur. Toezegging niet nagekomen. Dekenbezwaar gegrond. Voorwaardelijke schorsing 12 weken. Proceskostenveroordeling. Verkorting termijn ex art. 8a lid 3 tot twee jaar.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 22 oktober 2018

in de zaak 18-495/DB/OB/D

 

naar aanleiding van het bezwaar van:

 

 

deken

 

tegen:

 

verweerder

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij beslissing d.d. 28 mei 2018 (kenmerk 18-327/DB/OB/D) heeft de raad beslist op een op 1 mei 2018 door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant ingediend verzoek ex art. 60ab subsidiair 60b Advocatenwet. De raad heeft bij wijze van voorziening bepaald dat verweerder zijn werkzaamheden verricht onder het toezicht van een door de deken aan te wijzen advocaat, tot onherroepelijk op door de deken in te dienen bezwaar is beslist. De raad heeft bepaald dat de deken zijn bezwaar op uiterlijk 9 juli 2018 ter kennis van de raad dient te brengen.

1.2      Bij brief aan de raad van 2 juli 2018 met kenmerk nr. 48|18|086K heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 27 augustus 2018 in aanwezigheid van de deken, mw. M., adjunct-secretaris van het bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, verweerder en de gemachtigde van verweerder. Eveneens op 27 augustus 2018 is behandeld een door de deken ingediende vordering tot tenuitvoerlegging ex artikel 48e Advocatenwet.

1.4      Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 4 juli 2018, met bijlagen;

-       het verweerschrift met bijlagen van de gemachtigde van verweerder d.d. 12 juli 2018;

-       de nagekomen brief met bijlagen van de gemachtigde van verweerder d.d. 22 augustus 2018.

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

                 2.1     Verweerder is gehuwd met mevrouw E en heeft van omstreeks eind 2015 tot omstreeks februari 2018 een relatie gehad met mevrouw T. De zus van mevrouw T. heeft op 14 april 2018 aangifte gedaan en tegenover de politie verklaard dat verweerder strafbare feiten jegens mevrouw T., haarzelf en haar moeder heeft gepleegd.

                 2.2     Verweerder is op 14 april 2018 aangehouden wegens verdenking van bedreiging, mishandeling en vernieling en aansluitend in verzekering gesteld. Bij de aanhouding van verweerder zijn zaken in beslag genomen, waaronder afluisterapparatuur. Op 17 april 2018 is door de rechter-commissaris de inbewaringstelling van verweerder bevolen.

                 2.3     Op 25 april 2018 heeft de rechtbank de gevangenhouding van verweerder bevolen, omdat de verdenking, bezwaren en gronden die tot inbewaringstelling hebben geleid, nog steeds gelden. De rechtbank heeft op 25 april 2018 tevens beslist dat de voorlopige hechtenis dient te worden geschorst, met de voorwaarden die in de schorsingsbeslissing zijn genoemd (o.a. elektronisch toezicht). Op 25 april 2018 is verweerder met een enkelband heengezonden.

                 2.4     Verweerder heeft op 14 april 2018 bij de politie verklaard: “Ik heb een rijontzegging van twee maanden. In deze twee maanden heb ik helaas twee maal met een ingevorderd rijbewijs gereden. Daarvoor moet ik op 20 april op zitting komen.”

2.5     Op 1 mei 2018 heeft de deken bij de raad een verzoek ex art. 60ab subsidiair 60b Advocatenwet ingediend. Het verzoek is behandeld ter zitting van de raad van 14 mei 2018 in aanwezigheid van de deken, mw. M., adjunct-secretaris van het bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, verweerder en de gemachtigde van verweerder. Verweerders gemachtigde heeft tijdens de zitting van de raad d.d. 14 mei 2018 naar voren gebracht dat verweerder geen straf- en familierechtzaken meer zal behandelen totdat op het dekenbezwaar is beslist.

2.6     Bij beslissing d.d. 28 mei 2018 (kenmerk 18-327/DB/OB/D) heeft de raad bij wijze van voorziening als bedoeld in artikel 60ab lid 1 Advocatenwet bepaald dat verweerder zijn werkzaamheden verricht onder het toezicht van een door de deken aan te wijzen advocaat, tot onherroepelijk op door de deken in te dienen bezwaar is beslist. De raad overwoog onder meer: “(…) (6.4) Verweerder heeft voorts verklaard dat het functioneren van zijn kantoor in grote mate afhankelijk is van hem, dat hij de enige advocaat is die in staat is advocaat-stagiaires van zijn kantoor te begeleiden, en dat hij, gelet op de omstandigheden waarin hij thans verkeert, thans geen strafzaken en familierechtzaken zal behandelen.(...)”

 2.7      Op 16 juni 2018 is een echtelijke ruzie tussen verweerder en E geëscaleerd. Op 17 juni 2018 is verweerder in verzekering gesteld wegens de verdenking van bedreiging en mishandeling. De schorsing van de voorlopige hechtenis is opgeheven. Vervolgens is de voorlopige hechtenis opnieuw geschorst.

2.8       Op 28 juni 2018 heeft op de openbare weg in de omgeving van het kinderdagverblijf waar verweerders dochter werd opgevangen een echtelijke ruzie plaatsgevonden tussen verweerder en zijn echtgenote mevrouw E, die van het incident een geluidsopname heeft gemaakt. Op 28 juni 2018 is verweerder wegens verdenking van bedreiging en mishandeling aangehouden en in verzekering gesteld. De schorsing van de voorlopige hechtenis is wederom opgeheven. Vervolgens is de voorlopige hechtenis opnieuw geschorst, met uitbreiding van de schorsingsvoorwaarden.

2.8       Mr. VdW heeft het in de beslissing van de raad d.d. 28 mei 2018 bedoelde toezicht op verweerders praktijk op zich genomen. Op 16 juli 2018 heeft mr. VdW een eerste verslag uitgebracht aan de deken.

 

3             bEzwaar

3.1         Het bezwaar van de deken houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    het handelen van verweerder in privé het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening schaadt (gedragsregel 1 lid 4) en strijdig is met artikel 10a lid 1 sub d Advocatenwet, inhoudende dat de advocaat zich integer gedraagt en zich onthoudt van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt;

2.    hij zijn toezegging om geen straf- en familiezaken meer te doen totdat de jegens hem aanhangige straf- en tuchtzaken zijn afgerond niet is nagekomen.

3.2       Toelichting

 

          Aansluitend op de aanhouding op 14 april 2018 is verweerder in verzekering gesteld. Op 25 april 2018 is de gevangenhouding bevolen. De voorlopige hechtenis is geschorst en verweerder is op 28 april 2018 heengezonden met een enkelband. Verweerder wordt verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, mishandeling en vernieling. Ook is sprake van stalking. Verweerder wordt niet vervolgd voor stalking, maar dit heeft enkel te maken met het feit dat stalking een klachtdelict is en er geen aangifte is gedaan. Het voorliggende proces-verbaal rechtvaardigt de verdenking van stalking echter wel. Uit het proces-verbaal blijkt van meldingen en mutaties vanaf maart 2016. Meerdere personen, waaronder een verbalisant die in de buurt van mevrouw T woonachtig is, hebben verklaard dat verweerder zich steeds op hinderlijke wijze in de omgeving van de woning van (de moeder van) mevrouw T begeeft.

3.3     Verweerder heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan het lastigvallen van zijn ex-vriendin, door haar structureel te achtervolgen, maar ook te intimideren en te bedreigen. Voorts heeft verweerder zich schuldig gemaakt aan vernieling en mishandeling. Het gedrag van verweerder is structureel en obsessief te noemen en is een advocaat onwaardig.

3.4     Bovendien blijkt sprake te zijn van mishandeling van verweerders eigen echtgenote, mogelijke afluisterpraktijken, maar ook van het negeren van een rechterlijke beslissing door ondanks een rijontzegging twee maal een motorrijtuig te besturen.

3.5     Op 16 juni 2018 heeft opnieuw een escalatie plaatsgevonden, waarvoor verweerder is aangehouden en in verzekering gesteld. De geschorste voorlopige hechtenis herleefde, waarna de voorlopige hechtenis wederom is geschorst.

3.6     Op 28 juni 2018 heeft opnieuw een escalatie plaatsgevonden, waarvoor verweerder is aangehouden en in verzekering gesteld. De geschorste voorlopige hechtenis herleefde, waarna de voorlopige hechtenis wederom is geschorst.

3.7     Het gedrag van verweerder is in hoge mate onbetamelijk en past een advocaat ook in de privésfeer niet.

3.8     Verweerder heeft op 18 mei 2018 een cliënt bijgestaan tijdens een zitting bij de politierechter, terwijl hij ter zitting van de raad op 14 mei 2018 ten overstaan van de raad heeft verklaard geen straf- en familierechtzaken meer te zullen behandelen. Ook heeft verweerder op 5 juni 2018 aan de politie toegezegd dat hij aanwezig zou zijn bij een aanstaand politieverhoor van zijn cliënt.

 

 

4             VERWEER

4.1         Het handelen van verweerder betreft handelen als privé persoon en heeft niets te maken met de wijze waarop hij zijn praktijk uitoefent. Verweerder heeft ter zitting van de raad uitdrukkelijk erkend dat hij gedurende een periode van twee maanden uit de bocht is gevlogen en dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan gedrag dat een advocaat onwaardig is. Wel benadrukt verweerder dat het door de politie opgemaakte proces-verbaal zeer eenzijdig is en een onvolledig en onjuist beeld geeft van de gebeurtenissen. Mevrouw H valt ook het nodige te verwijten.  Van stelselmatigheid is geen sprake: in een periode van ongeveer twee maanden escaleerde de verhouding tussen verweerder en mevrouw T en verweerder heeft zich daarin verloren. Verweerder erkent grenzen te hebben overschreden maar de gestelde duur en structurele schending van de rechten van mevrouw T zijn van een veel geringere omvang dan door de politie, het OM en de deken is gesteld. Mevrouw T heeft overigens in een schriftelijke verklaring het door het proces-verbaal van de politie geschetste beeld genuanceerd.

4.2         Het is juist dat verweerder heeft toegezegd dat hij geen strafzaken en familierechtzaken meer zou doen tot op het dekenbezwaar is beslist. Omdat het niet lukte om één van zijn strafzaken over te dragen aan een collega heeft verweerder in die zaak in het belang van zijn cliënt in strijd met de gedane toezegging de cliënt bijgestaan. Dat zal niet meer gebeuren.

4.3         De incidenten in juni 2018 hadden te maken met een echtelijke twist in de privé sfeer, die onder de aandacht van de politie is gebracht door de ex schoonfamilie die zich ervan bewust is dat verweerder maar enigszins in de aandacht hoeft te komen om te worden meegenomen.

 

5             BEOORDELING

5.1       De raad is van oordeel dat uit het door deken in de onderhavige procedure aangeleverde materiaal, zijnde het door de politie opgestelde proces-verbaal, dat naast de aangiften ook verklaringen van getuigen en verbalisanten bevat, voldoende blijkt dat gedurende langere tijd en stelselmatig sprake is geweest van ongeoorloofd handelen van verweerder. Het feitencomplex dat aan de jegens verweerder gerezen verdenkingen van diverse strafbare feiten ten grondslag ligt maakt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van ernstige bezwaren jegens verweerder en rechtvaardigde naar het oordeel van de rechtbank een langdurige voorlopige hechtenis.

 

5.2       Verweerder heeft ook uitdrukkelijk erkend dat zijn gedrag “een advocaat onwaardig is” en dat hij gedurende een periode van twee maanden is ontspoord. Verweerder stelt echter tot deze gedragingen te zijn uitgelokt en heeft gewezen op het feit dat de feiten in de strafrechtelijke procedure zelfstandig zullen moeten worden vastgesteld. De raad overweegt dat voor de totstandkoming van het tuchtrechtelijk oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet een strafrechtelijke kwalificatie van de handelingen van verweerder niet is vereist en dat de tuchtrechtelijke en strafrechtelijke procedure naast elkaar hun beloop kunnen hebben.

 

5.3       Het proces-verbaal schetst een beeld van voortdurende en hinderlijke gedragingen van verweerder, die weliswaar plaatsvinden in de privésfeer, maar die  ongeoorloofd zijn. In het kader van de onderhavige tuchtrechtelijke procedure kan in het midden blijven hoe deze feiten strafrechtelijk kunnen worden gekwalificeerd. Naar het oordeel van de raad staat vast dat verweerder gedurende een langere periode, en ook na de mondelinge behandeling van het verzoek van de deken ex art. 60ab Advocatenwet op 14 mei 2018,  vatbaar was voor het verrichten van handelingen die het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening schaden en hebben geschaad. Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt en heeft gehandeld in strijd met de kernwaarden van de advocatuur. Onderdeel 1 van het bezwaar van de deken is  derhalve gegrond.

 

5.4       Ter zake het tweede onderdeel van het bezwaar van de deken overweegt de raad als volgt. Verweerder heeft bij monde van zijn gemachtigde tijdens de zitting van de raad d.d. 14 mei 2018 uitdrukkelijk de toezegging gedaan geen straf- en familierechtzaken meer te zullen behandelen totdat op het dekenbezwaar is beslist. Blijkens de overwegingen van de raad heeft de raad deze omstandigheid in aanmerking genomen bij de beoordeling van het verzoek van de deken. Als niet weersproken staat vast dat verweerder op 18 mei 2018 een cliënt heeft bijgestaan tijdens een zitting bij de politierechter. Aldus heeft verweerder in strijd gehandeld met hetgeen hij de deken en de raad ter zitting van 14 mei 2018 heeft voorgehouden, hetgeen naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk laakbaar is. Ook het tweede onderdeel van het bezwaar van de deken is derhalve gegrond.

 

5.5       De raad komt tot de slotsom dat het bezwaar van de deken gegrond is.

 

 

6          MAATREGEL

6.1     Verweerder heeft gehandeld in strijd met kernwaarden van de advocatuur. Het handelen van verweerder moet naar het oordeel van de raad als ernstig worden aangemerkt. Verweerder werd reeds eerder tuchtrechtelijk veroordeeld. Naar het oordeel van de raad kan gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden niet worden volstaan met een lichtere dan de hierna op te leggen maatregel.

 

7          GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1     Nu de raad aan verweerder een maatregel oplegt, zal   de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)  € 750  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)  € 500 kosten van de Staat. 

7.2     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

         

                         

                         

 

 

 

BESLISSING

 

 

De raad van discipline:

 

                               -     verklaart het bezwaar van de deken in beide onderdelen gegrond;

 

                               -      legt aan verweerder op de maatregel van schorsing voor de duur van twaalf weken;

 

-      bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat      verweerder zich binnen de hierna vermelde proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

 

-      stelt de proeftijd vast op twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

 

-      veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2 ;

 

-      veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3 ;

 

-        bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde

  termijn wordt verkort tot twee jaar.

 

 

 

 

 

Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek en S.A.R. Lely, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2018.  

                                               

 

Griffier                                                                Voorzitter

 

 

 

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 22 oktober 2018

 

verzonden aan:

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-     de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-     de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-     het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-     de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.   Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.   Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.   Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl