Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-10-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:142

Zaaknummer

18-432/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Zaak inzake herberekening kinderalimentatie onvoldoende voortvarend behandeld door deze pas twee maanden na het eerste gesprek door te geleiden naar de behandelende kantoorgenoot.

Inhoudsindicatie

Ten onrechte niet gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand en de mogelijkheid van peiljaarverlegging.

Inhoudsindicatie

Gelet op het geringe belang van de zaak en de te verwachten (hoge) (advocaat)kosten had van de advocaat mogen worden verwacht dat hij zijn cliënt had voorgehouden dat het wellicht verstandiger was een schikking te betrachten dan wel te voldoen aan de vordering. Dat, zoals de advocaat stelt, een schikking met de wederpartij is betracht, is niet gebleken. 

Inhoudsindicatie

Declaraties van de advocaat staan niet in verhouding tot het belang van de zaak en mede op grond daarvan excessief.

Uitspraak

 

 

 

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 22 oktober 2018

in de zaak 18-432/DB/ZWB

 

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

 

 

tegen:

 

 

 

 

verweerder

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

 

1.1      Bij brief van 5 januari 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.

 

1.2      Bij brief aan de raad van 8 juni 2018 met kenmerk K17-006 , door de raad ontvangen op 11 juni 2018 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

 

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 september 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-           de brief van de deken van 8 juni 2018, met bijlagen.

 

 

2          FEITEN

 

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

 

2.1      Klager is in de periode van 6 juni 2003 tot 13 december 2012 gehuwd geweest met mevrouw D. Klager is tijdens de echtscheidingsprocedure op betalende basis bijgestaan door mr. K. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren, waarvoor klager alimentatie verschuldigd is.

 

2.2      Klager heeft zich op 11 december 2015 met zijn nieuwe partner tot verweerder gewend inzake herberekening van de door hem verschuldigde kinderalimentatie wegens gewijzigde omstandigheden (daling inkomen, wegvallen belastingvoordelen en de geboorte van dochter F van klager en zijn nieuwe partner in mei 2015). Verweerder heeft aan klager voorgesteld de zaak betreffende de herberekening kinderalimentatie door zijn kantoorgenote mr. X te laten behandelen.

 

2.3      Klager is op 24 december 2015 door zijn ex-partner gedagvaard in verband met de afwikkeling van de boedelgemeenschap. De ex-partner van klager vorderde betaling van een bedrag van € 997,42. Klager heeft voormelde dagvaarding per email van 4 januari 2016 aan verweerder toegezonden met het verzoek hem te berichten welke stappen ondernomen dienden te worden en welke gegevens hij nodig had. Verweerder heeft de wederpartij bij brief van 5 januari 2016 bericht dat niet bij de juiste instantie was gedagvaard en dat opnieuw voor de kantonrechter diende te worden gedagvaard. Verweerder stuurde op 5 januari 2016 een afschrift van deze brief aan klager.

 

2.4      Klager heeft per email van 12 januari 2016 naar de stand van zaken inzake de door hem ontvangen dagvaarding en de herberekening kinderalimentatie gevraagd. Verweerder heeft klager per email van 12 januari 2016 geantwoord dat hij zich in de dagvaardingsprocedure als raadsman van klager had gesteld.

 

2.5      Mr. X heeft per email van 11 februari 2016 aan klager bevestigd dat zij de kwestie van de herberekening zou oppakken. Zij verzocht klager om haar de daartoe benodigde gegevens aan te leveren. Klager heeft hierop per email van 17 februari 2016 gereageerd en stukken aangeleverd.

 

2.6      Klager heeft per e-mails van 10 maart en 18 april 2016 vragen gesteld en zijn ongenoegen geuit over de gang van zaken inzake de herberekening kinderalimentatie en de dagvaardingsprocedure.

 

2.7      Mr. X heeft per e-mail van 12 mei 2016 een klachtenreglement aan klager toegestuurd en hem bericht dat hij een eventuele klacht bij verweerder diende in te dienen.

 

2.8      Op 20 juli 2016 is in de dagvaardingsprocedure een conclusie van antwoord, eis in reconventie genomen.

 

2.9      Inzake de dagvaardingsprocedure heeft verweerder de volgende facturen aan klager verzonden:

-        voorschotdeclaratie dd. 5 januari 2016 ad € 605,00

-        factuur dd. 1 februari 2016 ad € 513,04

-        factuur dd. 9 februari 2016 inzake verschotten (griffierecht) ad € 885,00

-        factuur dd. 1 maart 2016 ad € 833,69

-        factuur dd. 1 juli 2016 ad € 150,06

-        factuur dd. 1 augustus 2016 ad € 404,02

-        factuur dd. 1 september 2016 ad € 119,28

 

2.10    Op 11 oktober 2016 heeft klager zijn opdracht aan verweerder beëindigd en om teruggave van zijn dossier verzocht. Op 14 oktober 2016 heeft klager nogmaals om teruggave van het dossier verzocht. Op 21 oktober 2016 is het dossier aan de secretaresse van de opvolgende advocaat van klager afgegeven.

 

2.11    Klager heeft per email van 22 november 2016 een klacht over de gang van zaken in de dagvaardingsprocedure en inzake de herberekening kinderalimentatie bij verweerder ingediend.

 

 

3          KLACHT

 

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

 

1.    verweerder de zaak van klager niet voortvarend heeft afgehandeld;

2.    verweerder klager niet heeft geadviseerd om te schikken;

3.    de alimentatieberekening zonder medeweten van klager is uitbesteed aan een alimentatiebureau;

4.    verweerder niet dan wel traag reageerde op e-mails van klager;

5.    verweerder niet heeft meegewerkt aan een spoedige overdracht van het dossier;

6.    verweerder klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand;

7.    onjuist is gedeclareerd;

8.    de advocaatkosten in geen verhouding stonden tot het door de wederpartij gevorderde bedrag;

9.    het geschatte bedrag aan advocaatkosten ruim is overschreden;

10.  verweerder een incassobureau heeft ingeschakeld terwijl hij de vragen van klager over de declaraties niet had beantwoord en geen herinneringen en aanmaningen had verzonden;

11.  verweerder niet heeft gereageerd op de bij zijn kantoor ingediende klacht.

 

 

 

 

4          VERWEER

 

4.1      De kwestie betreffende de kinderalimentatie is door de kantoorgenote van verweerder behandeld.

 

4.2      Klager is op 24 december 2015 gedagvaard tot betaling van een bedrag van €997,42. Deze zaak is door verweerder in behandeling genomen.

 

4.3      Verweerder heeft wel snelheid in de zaak behouden. Hij heeft de wederpartij er direct op gewezen dat een verkeerde rechtsingang was gekozen. Deze wilde de procedure toch doorzetten. Verweerder heeft ook over een minnelijke regeling gesproken, maar daar wilde de wederpartij niets van weten. Uiteindelijk is door de wederpartij opnieuw gedagvaard en heeft klager het betaalde griffierecht ad € 885,- retour ontvangen. Om die reden is de conclusie van antwoord pas op 20 juli 2016 genomen. Er is tevens een reconventionele vordering ingesteld voor een aan klager te betalen bedrag ad € 1.349,04

 

4.4      In de dagvaardingsprocedure is een bedrag ad € 2.020,09 gedeclareerd. De kosten stonden in verhouding tot de vordering. Er is ook een vordering in  reconventie ingediend. De declaraties zijn altijd vlot voldaan door klager. Pas aan het einde is een dispuut over de alimentatiekwestie ontstaan. In de alimentatiekwestie zijn de kosten opgelopen omdat de door klager aangeleverde gegevens niet compleet waren en klager het steeds niet eens was met de herberekening van mr. X.

 

4.5      Verweerder heeft steeds adequaat gereageerd op e-mails van klager. Er is wel met klager gesproken over de klacht. De klacht had vooral betrekking op de herberekening van de kinderalimentatie.

 

4.6      Op 14 oktober 2016 is om overdracht van de dossiers verzocht en deze zijn op 21 oktober 2016 aan de secretaresse van de opvolgend advocaat van klager afgegeven.

 

4.7      Indien declaraties onbetaald blijven worden via  het incassosysteem automatisch herinneringen en aanmaningen verzonden. Pas daarna wordt een incassobureau ingeschakeld.

 

4.8      Klager heeft tijdens het eerste gesprek medegedeeld dat hij door zijn advocaat in de echtscheidingsprocedure betalend was bijgestaan. Verweerder heeft aangenomen dat klager opnieuw gebruik zou maken van betalende rechtsbijstand. Verweerder had, gelet op de aanwezige inkomensgegevens, geen reden om aan te nemen dat klager in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtsbijstand.

 

 

 

5          BEOORDELING

 

5.1      Vast staat dat verweerder klager in de periode van januari-oktober 2016 heeft bijgestaan in de dagvaardingsprocedure. Inzake de herberekening van de door klager verschuldigde kinderalimentatie heeft klager zich op 11 december 2015 tot verweerder gewend. Op 11 februari 2016 heeft mr. X klager bericht deze zaak van verweerder te zullen overnemen. Dit betekent dat verweerder van 11 december 2015 tot 11 februari 2016 in deze zaak als contactpersoon van klager is opgetreden. Ten aanzien de voortvarendheid van de aanpak in de dagvaardingsprocedure kan de raad op grond van de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde niet vaststellen dat deze zaak door toedoen van verweerder nodeloos vertraging heeft opgelopen. Verweerder heeft op 4 januari 2016 de dagvaarding van klager ontvangen en op 5 januari 2016 de wederpartij bericht dat de dagvaarding bij de verkeerde rechtbank was aangebracht. De wederpartij heeft de dagvaarding vervolgens opnieuw uitgebracht, waarna verweerder op 20 juli 2016 binnen de daarvoor gestelde termijn een conclusie van antwoord/eis in reconventie heeft genomen. Ten aanzien van de kinderalimentatiezaak is de raad van oordeel dat van verweerder verwacht had mogen worden dat hij, waar door hem is voorgesteld deze zaak door mr. X te laten behandelen, hij voor onmiddellijke overdracht had zorg gedragen. Dit geldt des te meer nu een opgelegde kinderalimentatie in zijn algemeenheid niet met terugwerkende kracht wordt gewijzigd en derhalve van een advocaat mag worden verwacht dat hij een dergelijke zaak met spoed oppakt dan wel naar een kantoorgenoot doorgeleidt. Door twee maanden te wachten met de overdacht van dit dossier heeft verweerder deze zaak nodeloos vertraagd, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Indien de zaak inzake de herberekening kinderalimentatie daarna onvoldoende voortvarend is aangepakt valt verweerder hiervan tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. De zaak is immers vanaf 11 februari 2016 door mr. X behandeld. Een advocaat kan tuchtrechtelijk enkel verantwoordelijk worden gehouden voor zijn eigen gedragingen. De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het eerste onderdeel van de klacht gegrond is voor zover dit betrekking heeft op de traagheid in de overdracht van het dossier in de kinderalimentatiekwestie en voor het overige ongegrond.

 

5.2      Klager verwijt verweerder dat hij in de dagvaardingsprocedure niet heeft getracht een schikking te bereiken. Gelet op de geringe vordering van de wederpartij van klager en de te verwachten advocaatkosten had het op de weg van verweerder gelegen om met klager te bespreken dat het wellicht gunstiger was om aan de vordering te voldoen dan wel een schikking te treffen, waarin een eventuele reconventionele vordering meegenomen had kunnen worden. Verweerder stelt weliswaar dat de wederpartij niet bereid was om tot een schikking over te gaan, maar heeft zijn stelling niet met bewijs onderbouwd. Verweerder heeft de wederpartij direct na ontvangst van de dagvaarding er juist op gewezen dat de dagvaarding bij de onjuiste rechtbank was aangebracht en dat deze opnieuw uitgebracht diende te worden. De raad kan niet vaststellen dat verweerder heeft getracht om met de wederpartij een schikking te bereiken, wat hem onder bovenvermelde omstandigheden tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Het tweede onderdeel van de klacht is gegrond.

 

5.3      Het derde onderdeel van klacht heeft betrekking op het uitbesteden van de alimentatieberekening aan een alimentatiebureau. Aangezien de alimentatieberekening niet door verweerder maar door mr. X is uitbesteed valt verweerder hiervan tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Het derde onderdeel van klacht is ongegrond.

 

5.4      Klager heeft per e-mails van 10 maart 2016 en 18 april 2016 naar de stand van zaken in de alimentatiezaak en de dagvaardingsprocedure geïnformeerd. Beide e-mails zijn voor zover deze betrekking hadden op de alimentatiekwestie door mr. X beantwoord. Nu de e-mails ook voor verweerder waren bestemd had van hem verwacht mogen worden dat hij deze voor zover deze betrekking hadden op de dagvaardingsprocedure had beantwoord. Het vierde klachtonderdeel is gegrond.

 

5.5      Het vijfde onderdeel van de klacht heeft betrekking op de overdracht van het dossier. Vast staat dat het dossier een week nadat om overdracht van het dossier is verzocht is overgedragen. Een termijn van een week acht de raad niet onredelijk lang, zodat het vijfde klachtonderdeel als ongegrond zal worden afgewezen.

 

5.6      Vast staat dat verweerder heeft nagelaten de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand met klager te bespreken. Verweerder heeft gesteld dat hij ervan is uitgegaan dat klager op betalende basis wenste te worden bijgestaan, omdat hij in de echtscheidingsprocedure ook betalend was bijgestaan. Naar het oordeel van de raad is de stelling van verweerder dat hij geen aanleiding had om te veronderstellen dat klager in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand onbegrijpelijk. De bijstand in de echtscheidingsprocedure heeft immers drie jaren voordat klager zich tot verweerder wendde plaatsgevonden en het verzoek van klager om herberekening van de kinderalimentatie was ingegeven door een daling van zijn inkomen en het wegvallen van toeslagen. Een advocaat dient bij de aanvang van een zaak en telkens indien daartoe aanleiding bestaat te onderzoeken of zijn cliënt voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt. Het had op de weg gelegen van verweerder om de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand met klager te bespreken en hem tevens de mogelijkheid van peiljaarverlegging voor te houden. Het zesde onderdeel van de klacht is gegrond.

 

5.7      Het zevende onderdeel van de klacht heeft betrekking op de hoogte van de declaraties en het achtste onderdeel op de verhouding tussen hetgeen door verweerder in totaal in rekening is gebracht en het belang van de zaak. De raad zal de klachtonderdelen 7 en 8, gelet op de onderlinge samenhang, gezamenlijk beoordelen. De raad stelt voorop dat de tuchtrechter in beginsel geen declaratiegeschillen beoordeelt, maar wel waakt tegen excessief declareren. Of een declaratie als excessief moet worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden van het geval. Een advocaat behoort te allen tijde in ogenschouw te nemen of de advocaatkosten opwegen tegen het mogelijk in een zaak te behalen resultaat en dient zijn cliënt bij aanvang van de zaak, of indien daartoe aanleiding bestaat tussentijds, hierover te informeren. Gelet op het geringe bedrag van de vordering van de wederpartij, de hoogte van het verschuldigde griffierecht en de te verwachten advocaatkosten had van verweerder verwacht mogen worden dat hij klager had gewaarschuwd voor de hoge (advocaat)kosten en om misverstanden te voorkomen deze waarschuwing schriftelijk had vastgelegd. Uit het aan de raad overgelegde dossier blijkt niet dat verweerder klager op enig moment heeft gewaarschuwd voor de hoge (advocaat)kosten. Een advocaat dient bij de hoogte van zijn declaratie het belang van een zaak mee te laten wegen. Naar het oordeel van de raad staat het door verweerder in totaal in rekening gebrachte bedrag niet in verhouding tot het belang van de zaak en is dit onder voormelde omstandigheden excessief. De klachtonderdelen 7 en 8 zijn daarom gegrond.  

 

5.8      Op 11 december 2015 heeft een gesprek tussen klager en verweerder plaatsgevonden inzake de herberekening kinderalimentatie. De op 11 december 2015 geschatte kosten zagen enkel op de kosten in de alimentatiekwestie. De dagvaardingsprocedure was op dat moment nog niet aan de orde. In de zaak inzake de dagvaardingsprocedure is door verweerder geen schatting van de kosten gegeven, zodat van overschrijding van de geschatte kosten geen sprake kan zijn. Nu in de alimentatiezaak door mr. X is gedeclareerd, kan verweerder ter zake geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt worden. Het negende onderdeel van de klacht is ongegrond.

 

5.9      Het staat een advocaat vrij om voor de incasso van onbetaalde declaraties een incassobureau in te schakelen. Ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Het tiende onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

 

5.10    Klager heeft zich er ten slotte over beklaagd dat niet is gereageerd op een door hem bij verweerder ingediende klacht. Klager heeft de interne klachtenregeling bij het kantoor van verweerder opgevraagd en gekregen. In de interne klachtenregeling stond vermeld dat de klacht bij mr. L. diende te worden ingediend, terwijl in de begeleidende brief van 12 mei 2016 van mr. X aan klager stond vermeld dat de klacht bij verweerder moest worden ingediend. Verweerder heeft ter zitting van de raad desgevraagd verklaard dat de interne klachtenprocedure bij het kantoor van verweerder niet op orde was en dat mr. L reden had om de klacht niet in behandeling te nemen. Wat hiervan ook moge zijn, het komt voor risico van verweerder dat de interne klachtenprocedure niet op orde was. Het valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen  dat niet is gereageerd op de door klager bij zijn kantoor ingediende klacht. Het elfde onderdeel van de klacht is gegrond.

 

 

6          MAATREGEL

 

6.1      De raad is van oordeel dat gelet op de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, het groot aantal eerder aan verweerder opgelegde tuchtrechtelijk maatregelen, waaronder een onvoorwaardelijke schorsing, terwijl verweerder er geen blijk van heeft gegeven hieruit lering te hebben getrokken, niet kan worden volstaan met een lichtere dan de hierna op te leggen maatregel.

 

 

7          GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

 

7.1      Aangezien de klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

 

7.2     De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder , gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25,- aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klager aan verweerder op te geven rekeningnummer.

 

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,-. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

 

 

De raad van discipline:

 

-                         verklaart klachtonderdeel 1 gegrond voor zover dit betrekking heeft op de traagheid in de overdracht van de kinderalimentatiezaak aan mr. X en voor het overige ongegrond;

 

-             verklaart de klachtonderdelen 2, 4, 6, 7, 8 en 11 gegrond;

 

-             verklaart de klachtonderdelen 3, 5, 9 en 10 ongegrond;

 

-             legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 8 weken, waarvan 4 weken niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

 

-             stelt de proeftijd op een periode van  twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.

 

-             bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

 

 -   de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;

 

-    verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

 

-             veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klager;

 

-             veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van EUR 25,- aan klager, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2  bepaald;

 

-             veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald;

 

 

Aldus beslist door mr. J.D. Streefkerk , voorzitter, mrs. L.W.M. Caudri en L.J.G. de Haas , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal , als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2018.

 

 

 

 

 

Griffier                                                                 Voorzitter

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

 

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 22 oktober 2018

 

 

 

verzonden aan:

 

-  klager

-  verweerder

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

-  verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen,  hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-  verweerder

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant      

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

 

a.               Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.               Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.               Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl