Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-10-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:220

Zaaknummer

18-522

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Niet gebleken is dat verweerder de rechtbank opzettelijk onjuist heeft geïnformeerd over het moment van beëindiging van de mediation. Ook op andere onderdelen is de klacht kennelijk ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 22 oktober 2018

in de zaak 18-522

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 10 juli 2018 met kenmerk 18-0037 (Z416492)/FH/HH, door de raad digitaal ontvangen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager en zijn vrouw hebben een geschil met de moeder van klager over een langlopende renteloze lening van de moeder aan klager en zijn vrouw ter financiering van hun huis, in welk huis ook de moeder heeft gewoond en werd verzorgd.

1.2    Op enig moment heeft de moeder van de klager (hierna: de moeder) een procedure opgestart tegen klager en zijn vrouw. Verweerder heeft de belangen van de moeder behartigd.

1.3    De rechtbank heeft partijen op 9 oktober 2017 doorverwezen naar mediation.

1.4    Verweerder heeft op 11 december 2017 aan de mediator bericht dat de moeder besloten heeft de mediation te beëindigen en dat er voortgeprocedeerd zou worden.

1.5    Op 12 december 2017 heeft verweerder de rechtbank bericht dat de mediation is mislukt en dat partijen wilden voortprocederen.

1.6    De advocaat van klager en zijn vrouw heeft de rechtbank op 12 december 2017 gemeld dat de mediation nog niet was geëindigd omdat zijn cliënten de mediation graag wilden voortzetten.

1.7    Op 14 december 2017 heeft verweerder de mediator laten weten dat de moeder haar standpunt over de beëindiging van de mediation niet wenste te wijzigen. De mediator heeft de rechtbank bij brief van 14 december 2017 bericht dat de mediation met ingang van die dag is geëindigd.

1.8    Bij brief van 19 december 2017 heeft verweerder aan de rechtbank bericht dat zijn cliënte de mediation heeft beëindigd en dat de mededeling van de wederpartij, dat de mediation nog niet zou zijn beëindigd, derhalve niet correct is.

1.9    De moeder heeft op enig moment een strafrechtelijke aangifte gedaan tegen klager.

1.10    Bij brief van 31 januari 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    opzettelijk en op onzorgvuldige wijze op een lang proces heeft aangestuurd en de rechtbank opzettelijk en onjuist heeft geïnformeerd;

Toelichting:

Een regeling in der minne (via bijvoorbeeld mediation) verdiende voor iedereen de voorkeur en verweerder had zijn cliënte over de voordelen daarvan moeten informeren en overtuigen. Verweerder heeft in zijn eigen belang, en daarmee tegen het belang van zijn cliënte en klager in, op een lang proces aangestuurd. Verweerder heeft de rechtbank bericht dat de mediation was mislukt en dat partijen wilden voortprocederen. Met deze woorden heeft verweerder verhuld dat zijn cliënte eenzijdig heeft besloten de mediation te stoppen. Ook heeft hij verhuld dat de mediation nog tot en met 14 december 2017 liep.

b)    betrokken is geweest bij een opzettelijk onjuist gedane en verzonnen strafrechtelijke aangifte;

Toelichting:

De moeder heeft inmiddels verklaard dat de aangifte tegen klager op advies van verweerder verzonnen was om de advocaatkosten van de moeder onder de rechtsbijstandsverzekering vergoed te krijgen. Verweerder heeft hier actief en willens en wetens aan meegewerkt.  Verweerder heeft geen rekening gehouden met de belangen van klager en hem onnodig op kosten gejaagd.

c)    bij de dagvaarding rechtsbijstandskosten heeft gepresenteerd die niets met de betreffende civiele procedure te maken hebben;

Toelichting:

Klager is het niet eens met door verweerder gepresenteerde facturen. Zo heeft verweerder op één factuur tijd gedeclareerd uit verschillende dossiers en heeft hij verschillende bedragen gehanteerd voor hetzelfde verrichte werk. Verweerder heeft klager onnodig op kosten gejaagd.

d)    zich in geschrift onnodig grievend over klager en zijn gezin heeft uitgelaten.

Klager geeft voorbeelden. Zo heeft verweerder gesuggereerd dat klager en zijn vrouw PGB-gelden die bedoeld zijn voor hun (gehandicapte) kinderen frauduleus zouden gebruiken voor de woonfunctie van de kinderen. Het is onnodig grievend om de gehandicapte kinderen van klager en zijn vrouw in de procedure te betrekken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld en heeft daartoe het volgende aangevoerd.

Ad klachtonderdeel a)

3.2    Het gaat klager niet aan welke adviezen verweerder zijn cliënte over en in het kader van de mediation heeft gegeven. Verweerder heeft op 11 september 2017 doorgegeven dat zijn cliënte de mediation heeft beëindigd en dat er dus voortgeprocedeerd zou worden. Zijn cliënte wilde ook na vragen van de mediator daarover niet terugkomen op haar standpunt om de mediation stop te zetten. Van onjuiste mededelingen aan partijen of de rechtbank is geen sprake geweest. De berichten van verweerder aan de rechtbank betroffen een instructie over de beëindiging van de mediation. Verweerder heeft niets geprobeerd te verhullen.

Ad klachtonderdeel b)

3.3    Verweerder bestrijdt dat op zijn advies opzettelijk een onjuiste aangifte is gedaan. Het is verweerder niet bekend dat de aangifte op onwaarheden zou berusten. Enkele van de in de aangifte genoemde feiten zijn onderdeel van de civiele procedure. Het is aan de rechtbank om te beoordelen of dit kan leiden tot toewijzing van het gevorderde.

Ad klachtonderdeel c)

3.4    Verweerder hoeft geen verantwoording af te leggen aan klager over de inhoud van zijn werkzaamheden en de met zijn cliënte gemaakte afspraken. Uiteraard staat het klager vrij om in de procedure verweer te voeren tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten. De rechtbank zal daarover oordelen.

Ad klachtonderdeel d)

3.5    Verweerder betwist zich onnodig grievend te hebben uitgelaten. Verweerder betwist dat hij klager en zijn gezin in processtukken beschuldigd heeft van fraude. Verweerder heeft slechts gesteld dat klager en zijn vrouw in staat waren een hypotheek te krijgen waarbij de inkomsten van de moeder niet relevant waren. De stellingen over de PGB en de kinderen van klager waren relevant voor de vraag of klager de woning al dan niet kon financieren. Klager en zijn vrouw kunnen in de procedure tegen deze stelling verweer voeren. Verweerder heeft geen feiten gesteld waarvan hij wist of moest weten dat deze onjuist waren.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn/haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    De voorzitter overweegt dat de processtrategie zoals die door verweerder met zijn cliënte kennelijk is besproken en gekozen bij uitstek thuishoort binnen de vertrouwensrelatie die een advocaat met zijn cliënt heeft. Klager staat daar als niet-cliënt buiten. Indien en voor zover dus al sprake zou zijn van onjuiste adviezen, waarvan de voorzitter overigens niet is gebleken, dan is het niet aan derden zoals klager om zich daarover te beklagen. Het was de taak van verweerder om enkel de belangen van de moeder te behartigen. Dat die belangen niet (steeds) overeengekomen zijn met die van klager, doet daar niet aan af. Het stond de moeder vrij om zich (eenzijdig) aan de mediation te onttrekken, zoals zij heeft gedaan. Daarbij komt dat het voortzetten van een procedure een standaard gevolg zal zijn van het stoppen van een mediation- of schikkingstraject dat gedurende een procedure wordt gestart.

4.3    Ook is de voorzitter niet gebleken dat verweerder de rechtbank opzettelijk onjuist heeft geïnformeerd, zoals klager heeft gesteld. Kennelijk verschillen partijen van mening over de vraag wanneer de mediation feitelijk is geëindigd. Niet kan worden gezegd dat verweerder met zijn mededeling dat de mediation was geëindigd omdat zijn cliënte daarmee niet verder wilde, onwaarheden heeft verkondigd. De mededeling dat de mediation is mislukt was bovendien feitelijk juist, los van de vraag op wiens initiatief dit stopzetten berustte. Enkele dagen later heeft verweerder bovendien nog expliciet aan de rechtbank gemeld dat zijn cliënte de mediation heeft beëindigd (en niet klager). Van enige verhulling door verweerder is dus geen sprake geweest. Op welke datum de mediation formeel geëindigd is, lijkt voorts niet van belang. Niet gesteld of gebleken is dat de correspondentie van partijen aan de rechtbank over de beëindiging van de mediation enige invloed heeft gehad (of kan hebben) op de inhoudelijke en juridische beoordeling van de zaak door de rechter. Aldus valt niet in te zien welk belang klager bij deze klacht heeft. Wat hiervan ook zij, van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit punt is de voorzitter niet gebleken.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een opzettelijk onjuist gedane en verzonnen strafrechtelijke aangifte en dat verweerder daarvan enig verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft dit expliciet betwist en klager heeft zijn klacht onvoldoende concreet (met stukken) onderbouwd. Een feitelijke grondslag ontbreekt. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    Klager heeft zich beklaagd over het opvoeren van buitengerechtelijke incassokosten door verweerder bij dagvaarding. De voorzitter overweegt dat deze kosten door de wederpartij in een gerechtelijke procedure in beginsel gevorderd kunnen worden. Dat verweerder deze kosten heeft opgevoerd is dan ook niet meer dan gebruikelijk. Sterker nog, als verweerder dat niet had gedaan had dat mogelijk tot een beroepsfout geleid. Klager heeft zich ook nog beklaagd over de hoogte van de gevorderde kosten en de inrichting van de facturen door verweerder. Hierover oordeelt de tuchtrechter niet, behoudens gevallen van excessief declareren maar dat is hier gesteld noch gebleken. Het is aan de civiele rechter (en niet aan de tuchtrechter) om over de toewijzing van de door verweerder gevorderde rechtsbijstandskosten te beslissen. Klachtonderdeel c oordeelt de voorzitter dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.6    Over de klacht dat verweerder zich onnodig grievend jegens klager en zijn gezin heeft uitgelaten, oordeelt de voorzitter als volgt. Niet kan worden gezegd dat de door verweerder gekozen bewoordingen als (onnodig) grievend moeten worden aangemerkt. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder geen gebruik gemaakt van kwetsende termen en dienden de door hem ingenomen stellingen, waarbij hij de kinderen van klager ‘slechts’ heeft genoemd, een redelijk doel. Dat klager dit als zeer onprettig heeft ervaren is spijtig maar dit alleen maakt nog niet dat sprake is van (onnodig) grievende bewoordingen. De door verweerder gebruikte bewoordingen moeten worden bezien in het licht van en binnen de context van het tussen partijen in de gerechtelijke gevoerde debat. Klachtonderdeel d oordeelt de voorzitter kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 22 oktober 2018.

 

griffier            voorzitter

 

Verzonden d.d. 22 oktober 2018