Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-09-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:148

Zaaknummer

17-188/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

K.o. 1 terecht kennelijk ongegrond: niet gebleken van strijd met gedragsregel 7. K.o. 2 terecht kennelijk niet-ontvankelijk: klaagster geen eigen belang omdat hij bij de procedure waarop dit klachtonderdeel betrekking heeft geen partij was. K.o. 3 terecht kennelijk ongegrond want het stond verweerder vrij om klaagster te dagvaarden. Kon buiten zitting worden afgedaan. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  4 september 2017

in de zaak 17-188/DB/ZWB

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 14 maart 2017 op de klacht van:

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerder

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 3 november 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Zeeland-West-Brabant  (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 28 februari 2017, door de raad ontvangen op 2 maart 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Bij beslissing van 14 maart 2017 heeft de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 16 maart 2017 is verzonden aan klaagster.

1.4      Bij brief d.d. 1 april 2017, door de raad ontvangen op 4 april 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 26 juni 2017 in aanwezigheid van klaagster, vergezeld van de heer V, en verweerder.  Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede het verzetschrift van klaagster van 1 april 2017.  De raad heeft tevens kennisgenomen van de brief met bijlage van verweerder d.d. 15 juni 2017, welke brief met bijlage is toegevoegd aan het dossier. Ofschoon deze brief na het verstrijken voor de daarvoor geldende termijn door de raad is ontvangen, is de raad van oordeel dat tegen toevoeging van deze brief aan het dossier geen bezwaar bestaat, nu de inhoud van de bijlage bij verweerders brief reeds bij klaagster bekend was.

 

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt. 

2.2      In aanvulling op de in de beslissing van de voorzitter opgenomen vaststaande feiten stelt de raad vast dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton, bij beschikking d.d. 15 maart 2017 heeft overwogen:

“(r.o. 6) (…) De VvE is niet verschenen bij de mondelinge behandeling en heeft ook anderszins geen verweer tegen de verzoeken van [mevrouw X] gevoerd.”

 

 

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

 

1.    in strijd met gedragsregel 7 eerst voor klaagster heeft gehandeld en later tegen klaagster;

2.    werkzaamheden heeft verricht voor de Vereniging van Eigenaren, verder VvE, terwijl de vergadering van de VvE had besloten dat het bestuur geen verweer mocht voeren;

3.    klaagster heeft gedagvaard op basis van een vermoeden.

 

 

3.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

De voorzitter heeft de klacht ten onrechte deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard.

In verzet is de vraag aan de orde of de voorzitter is uitgegaan van de juiste beoordelingscriteria en of hij terecht heeft geoordeeld dat behandeling op zitting niet verder kon bijdragen aan zijn oordeelsvorming.

 

4          BEOORDELING

4.1      De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van het eerste onderdeel van de klacht het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd. Het enkele feit dat klaagster lid is van de VvE betekent nog niet dat tussen haar en verweerder, die de VvE als advocaat bijstaat, ook een cliënt-advocaat relatie is tot stand gekomen. Nu niet is gebleken dat klaagster cliënt is of is geweest van verweerder, handelt verweerder niet in strijd met gedragsregel 7 door de VvE bij te staan in een procedure tegen klaagster.

4.2      Bij de beoordeling van het tweede onderdeel van de klacht heeft de voorzitter naar het oordeel van de raad eveneens het juiste beoordelingscriterium gehanteerd. Niet klaagster maar de VvE was partij in de procedure tegen mevrouw X. Nu derhalve niet klaagster maar de VvE direct belanghebbende was bij het optreden van verweerder en ook niet is gebleken dat klaagster door het optreden van verweerder rechtstreeks in haar belang is getroffen, komt haar ter zake geen klachtrecht toe. De voorzitter heeft dan ook terecht geoordeeld dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is in dit onderdeel van de klacht. Overigens blijkt uit de door verweerder overgelegde beschikking d.d. 15 maart 2017 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton, dat verweerder in die procedure namens de VvE geen verweer heeft gevoerd, zodat, ware klaagster wel ontvankelijk geweest in dit klachtonderdeel, dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond zou zijn omdat het feitelijke grondslag mist.

4.3      De raad is tot slot van oordeel dat de voorzitter ook bij de beoordeling van het derde onderdeel van de klacht het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd. Klaagster stelt dat verweerder haar heeft gedagvaard op basis van een vermoeden. Het stond verweerder, in zijn hoedanigheid van advocaat van de VvE vrij om in opdracht van de VvE een vordering jegens klaagster in te stellen en verweerder mocht daarbij afgaan op de informatie die hem door zijn cliënt, de VvE, werd verschaft. Indien en voor zover klaagster het met de door verweerder namens de VvE ingestelde vordering niet eens was, kon zij dit in de gerechtelijke procedure naar voren brengen. Niet is gebleken dat verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij klaagsters belangen nodeloos heeft geschaad.

4.4      De raad is kortom van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste beoordelingscriteria heeft gehanteerd en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan.

4.5      Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet ongegrond.

 

Griffier                                                                        Voorzitter

 

Aldus beslist door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A. Groenewoud, L.W.M. Caudri, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 september 2017.

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 4 september 2017

 

verzonden aan:

-  klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West -Brabant

 

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing, voor zover het verzet on gegrond is  verklaard, geen rechtsmiddel open.