Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-10-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:207

Zaaknummer

18-490/A/NH

Inhoudsindicatie

Gedeeltelijk gegronde klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft nagelaten klager tijdig op de hoogte te stellen van zijn conclusie dat het indienen van een of meer cassatiemiddelen niet mogelijk is. Hierdoor heeft hij klager de mogelijkheid ontnomen om een second opinion aan een andere cassatieadvocaat te vragen. Dat valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 29 oktober 2018

in de zaak 18-490/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

    

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 31 januari 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 26 juni 2018 met kenmerk td/md/18-081/423095, door de raad ontvangen op 26 juni 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 oktober 2018 in aanwezigheid van verweerder. Klager is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 bedoelde brief met 21 bijlagen van de deken aan de raad.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in onder andere een strafzaak. Klager is door zowel de rechtbank als het gerechtshof veroordeeld.

2.2 Bij brief van 13 juli 2017 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Zoals telefonisch besproken heb ik heden cassatie laten instellen van de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam d.d.11 juli j.l. .

Ik zal u verder per mail op de hoogte houden van het verdere verloop.

Na ontvangst van het dossier van de Hoge Raad waarin alle stukken van het Hof uitgewerkt zijn opgenomen, kan ik beoordelen of het indienen van een of meer cassatiemiddelen tot de mogelijkheden behoort.”

2.3 Op 22 november 2017 is door het Parket van de Procureur-Generaal een termijn voor het indienen van een cassatieschriftuur aangezegd. De termijn liep af op 22 januari 2018.

2.4 Op 20 december 2017 heeft verweerder een toevoeging voor klager aangevraagd. De toevoeging is op 27 december 2017 verleend.

2.5 Bij e-mail van 27 december 2017 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Wat betreft de (…) cassatie (…) heb ik in jan nog 2 weken de tijd om een middel in te dienen. Het zit juridisch wel dichtgetimmerd, maar ik probeer het.

Ook voor deze zaak is een toevoeging verleend met een te betalen bijdrage door u van € 143,00.

Ik zie het bedrag graag een dezer dagen tegemoet op mijn rekening.”

2.6 Bij e-mail van 18 januari 2018 heeft verweerder klager het volgende bericht:

“Ik heb uitvoerig de stukken van het Hof bestudeerd en ben tot de conclusie gekomen dat het indienen van een of meerdere cassatiemiddelen niet mogelijk is.

Aan de ene kant is de bewezenverklaring voldoende met bewijsmiddelen door het Hof omkleed en aan de andere kant geldt dat ook voor de motivering van de straftoemeting bij het opleggen van de gevangenisstraf van 15 maanden gevangenisstraf waarvan 3 maanden voorwaardelijk.

De cassatie loopt nu door en zal over enige tijd eindigen met een niet-ontvankelijkverklaring.”

2.7 Bij e-mail van dezelfde dag heeft klager verweerder meegedeeld dat hij het niet eens is met verweerders stelling en dat hij vindt dat zij een poging moeten doen. Tevens heeft hij verweerder gevraagd hoeveel tijd er nog is om middelen in te dienen.

2.8 Bij e-mail van 18 januari 2018 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Het indienen van een zogenaamd onzinmiddel helpt niets omdat bij lezing daarvan door de administratie de zaak vrijwel direct ook tot niet ontvankelijkheid leidt.

U schiet er dus niets mee op !

Nog 1 werkdag na heden.

Ik wil niet bekend worden bij de Hoge Raad als zijnde een indiener van vorenbedoeld middel.”

2.9 Klager heeft verweerder hierop bij e-mails van 19 januari 2018 geschreven dat hij van mening is dat verweerder hem veel te laat heeft geïnformeerd over zijn standpunt en dat hij nu geen enkele gelegenheid heeft om een second opinion te vragen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) geen cassatiemiddelen heeft ingediend, ondanks dat hij de verwachting had gewekt dit wel te doen;

b) zich op een dusdanig moment heeft teruggetrokken uit de zaak, dat klager geen gelegenheid meer had om alternatieven te onderzoeken;

c) de door klager betaalde eigen bijdrage niet aan klager heeft terugbetaald.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.1 Klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2 De klachtonderdelen hebben betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening door verweerder. De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.3 Tot die professionele standaard behoort dat de advocaat in een strafrechtelijke cassatieprocedure, als hij na het instellen van cassatieberoep tot de conclusie komt dat hij geen cassatiemiddelen met enige kans van slagen kan formuleren, die conclusie zo tijdig aan zijn cliënt voorlegt dat deze nog de kans heeft daarover advies in te winnen bij een andere cassatieadvocaat. De raad zal de klachtonderdelen aan de hand van dit toetsingskader beoordelen.

5.4 Klager verwijt verweerder allereerst dat hij geen cassatiemiddelen bij de Hoge Raad heeft ingediend, ondanks dat hij de verwachting had gewekt dit wel te doen.

5.5 De raad overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of verweerder bij klager de verwachting heeft gewekt dat hij cassatiemiddelen zou indienen, betekent het enkele feit dat verweerder een verwachting zou hebben gewekt die hij niet zou hebben waargemaakt nog niet dat hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Het staat een advocaat vrij om ergens op terug te komen als hij daar gegronde redenen voor heeft. In dit geval was verweerder tot de conclusie gekomen dat het indienen van cassatiemiddelen niet mogelijk was. Anders dan klager lijkt te veronderstellen kan verweerder dan niet worden verplicht om wel een cassatiemiddel in te dienen. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

5.6 In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder, zo begrijpt de raad, dat hij klager op een zodanig laat moment op de hoogte heeft gesteld van zijn conclusie dat het indienen van een of meerdere cassatiemiddelen niet mogelijk is, dat klager geen gelegenheid meer heeft gehad om een second opinion te vragen.

5.7 Met klager is de raad van oordeel dat verweerder klager te laat heeft geïnformeerd over zijn conclusie dat het indienen van cassatiemiddelen niet mogelijk is. Verweerder heeft zijn conclusie op een donderdagmiddag aan klager meegedeeld, terwijl de termijn voor het indienen van cassatiemiddelen de maandag daarop verstreek. Hierdoor heeft klager niet meer de mogelijkheid gehad om zich tot een andere advocaat te wenden voor een second opinion. Verweerder heeft ter zitting weliswaar gesteld dat er nog wel voldoende tijd was voor een second opinion, maar als dat al zo zou zijn geweest, dan had het op de weg van verweerder gelegen om klager daarop te wijzen. Dat heeft hij niet gedaan. Verweerder heeft in het geheel niet meer gereageerd op de e-mails van klager van 19 januari 2018. Klachtonderdeel b) is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.8 In klachtonderdeel c) verwijt klager verweerder dat hij de door klager betaalde eigen bijdrage niet aan klager heeft terugbetaald.

5.9 De raad overweegt dat verweerder terecht heeft aangevoerd dat hij ook voor het bestuderen van een dossier en het geven van een advies recht heeft op betaling. Dat verweerder de eigen bijdrage niet aan klager heeft terugbetaald valt hem dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft nagelaten klager tijdig op de hoogte te stellen van zijn conclusie dat het indienen van een of meer cassatiemiddelen niet mogelijk is. Hierdoor heeft hij klager de mogelijkheid ontnomen om een second opinion aan een andere cassatieadvocaat te vragen. Dat valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten. De raad acht in dit geval de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde   griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2  Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

 a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)    €    500 kosten van de Staat.

 Verweerder heeft de raad ter zitting verzocht een eventuele proceskostenveroordeling te matigen omdat hij een toevoegingspraktijk heeft. Verweerder heeft de raad echter op geen enkele wijze inzage gegeven in zijn financiële situatie, zodat de raad geen reden ziet om de proceskosten te matigen.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

- verklaart klachtonderdelen a) en c) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. A.S. Kamphuis en E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2018.

Griffier Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 29 oktober 2018 verzonden.