Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-10-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:143

Zaaknummer

18-516/DB/LI

Inhoudsindicatie

Geschil tussen twee advocaten over de afwikkeling van voormalige maatschap. Oordeel voorbehouden aan de civiele rechter. Niet gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  29 oktober 2018

in de zaak 18-516/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij e-mailbericht d.d. 20 november 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 4 juli 2018 met kenmerk K17-137 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klachtzaak ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klachtzaak is behandeld ter zitting van de raad van 17 september 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       De hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-       De nagekomen e-mailberichten met bijlagen van verweerder d.d. 24 juli en 30 augustus 2018.  

 

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     Tussen klager en verweerder heeft tot 31 december 2014 een samenwerkingsverband bestaan. De tot 31 december 2014 bestaande maatschap van twee advocaten is op laatstgenoemde datum overgegaan in de eenmanszaak van verweerder.

2.3     Klager heeft vanaf 17 mei 2006 rechtsbijstand verleend  aan de heer en/of mevrouw C-L. Ter zake de verrichte werkzaamheden zijn aan de heer en/of mevrouw C-L facturen gestuurd, die onbetaald zijn gelaten.

2.4     Verweerder heeft het incassogeschil bij brief d.d. 3 februari 2017 voorgelegd aan de Geschillencommissie Advocatuur, waarbij hij heeft aangegeven betaling te verlangen van facturen over de periode mei 2006 tot maart 2010. Deze facturen zien op advocaatkosten ten bedrage van € 15.980,58 en een door de kantonrechter goedgekeurde en door de heer C en mevrouw C-L ook niet betwiste bewindvoerdersvergoeding van € 2.561,48, derhalve in totaal € 18.542,06.

2.5     Bij arbitraal vonnis van de Geschillencommissie Advocatuur d.d. 20 juni 2017 is het door de heer C en mevrouw C-L te betalen bedrag vastgesteld op een bedrag van € 2.561,48 ter zake de bewindvoerdersvergoeding en een bedrag van € 9.000,-- ter zake advocaatkosten.

2.6     Klager en verweerder verschillen van mening over vraagstukken rondom de afwikkeling van hun voormalige samenwerkingsverband. Tussen klager en verweerder zijn verschillende (civielrechtelijke) procedures aanhangig. Op 19 maart 2018 heeft tussen klager en verweerder een bespreking plaatsgevonden bij de deken. Dit heeft echter niet tot een oplossing geleid.

 

 

 

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat h ij:

         

1.         in gebreke blijft het aan klager toekomende bedrag van € 11.682,48 over te maken;

2.         de arbitrageprocedure heeft gevoerd zonder klager daaromtrent op enigerlei wijze te informeren waardoor de belangen van klager ernstig zijn geschaad;

3.         ten onrechte mevrouw C-L als wederpartij heeft geaccepteerd in de arbitrageprocedure en niet de heer C dan wel diens bewindvoerder.

 

 

                          4        VERWEER

4.1     Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Klager heeft de maatschap verlaten per 31 december 2014. De toenmalige maatschap is overgegaan in de eenmanszaak van verweerder. De vordering komt toe aan de eenmanszaak van verweerder. Klagers belangen zijn niet geschaad en klager heeft ook niet geconcretiseerd op welke wijze zijn belangen zouden zijn geschaad. Er bestaat geen causaal verband tussen de afwezigheid van klager bij de zitting van de Geschillencommissie en de hoogte van het door de Geschillencommissie vastgestelde bedrag. Mevrouw C-L handelde namens de heer C. Het bewind van de heer C is opgeheven per 23 november 2016.

 

                          5        BEOORDELING

5.1     De raad stelt op grond van de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde vast dat sprake is van een civielrechtelijk geschil aangaande de afwikkeling van het samenwerkingsverband dat tot 31 december 2014 tussen klager en verweerder heeft bestaan. Civielrechtelijke geschillen dienen ter beoordeling aan de civiele rechter te worden voorgelegd. Ter zake komt de tuchtrechter geen bevoegdheid toe. Door klager is niet, althans onvoldoende gemotiveerd gesteld en onvoldoende geconcretiseerd dat naast dit civielrechtelijk geschil er ook nog sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. De raad is van oordeel dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is.

 

 

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

 

                     verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

 

 

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, mrs. A.L.W.G. Houtakkers en J.B. de Meester, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 oktober 2018.

 

 

 

 

 

Griffier                                                                 Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 29 oktober 2018

verzonden aan:

-  klager

-  verweerder

-  de deken van de Orde van Advocaten in het Limburg

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

-  verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.               Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.               Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.               Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl