Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-10-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:154

Zaaknummer

18-588/DB/OB

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van    23 oktober   2018

in de zaak 18-588/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

                       

 

klaagster

 

 

tegen:

 

 

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van het e-mailbericht van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 1 augustus 2018 met kenmerk 48|18|034K en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

 

 

 

1          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1     Verweerder is de advocaat van de heer B en mevrouw G, zijnde de wederpartij van klaagster. Klaagster is sinds 2009 verwikkeld in diverse procedures met de heer B en mevrouw G.

1.2     Op 8 december 2010 en 18 mei 2011 is door de heer B en mevrouw G conservatoir beslag gelegd op diverse onroerende zaken van klaagster. Bij exploten d.d. 23 en 25 mei 2011 hebben de heer B en mevrouw G ATI, zijnde de eerste en enige hypotheekhouder, op de hoogte gesteld van het – ten gevolge van het vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 15 december 2010 – executoriaal geworden beslag op de onroerende zaken van klaagster. In de exploten is vermeld dat de betekening van het proces-verbaal van executoriaal beslag plaatsvond opdat de hypotheekhouder (zijnde ATI) daarvan op de legale wijze kennis zou krijgen en zo nodig van haar recht als hypotheekhouder gebruik kon maken.

1.3     ATI heeft bij exploot van 7 september 2011 aan de heer B en mevrouw G mededeling gedaan van de overname van de executie. Op 11 oktober 2011 is ATI tot de openbare veiling van de onroerende zaken van klaagster  overgegaan.

1.4     Op 26 februari 2018 heeft verweerder namens zijn cliënten een kort geding dagvaarding doen betekenen aan klaagster. De zitting in kort geding heeft plaatsgevonden op 1 maart 2018 bij de rechtbank Limburg, locatie Roermond.

1.5     Verweerder heeft namens zijn cliënten onder punt 6 van de kort geding dagvaarding gesteld:

“(…) Het is ATI geweest die op 11 oktober 2011 tot de openbare veiling ten laste van [klaagster] is overgegaan. (…)”

 

 

2          KLACHT

2.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

met het gestelde onder punt 6 van de kort geding dagvaarding  de rechtbank bewust en tegen beter weten in onjuist dan wel foutief heeft geïnformeerd.

2.2       Toelichting:

Het is niet ATI geweest die op 11 oktober 2011 tot de openbare veiling ten laste van klaagster is overgegaan. Het zijn de heer B en mevrouw G geweest die als executoriaal beslagleggers ATI als hypotheekhouder hebben aangezet om tot executie over te gaan. Verweerder was hiervan in zijn hoedanigheid van advocaat van de heer B en mevrouw G op de hoogte.

 

 

3          VERWEER

3.1       De klacht is niet-ontvankelijk omdat hierover al is geklaagd bij de deken bij brief d.d. 14 december 2017 (dossiernummer 48|17|153K).

3.2       De klacht is overigens ongegrond. Een tuchtrechtelijke procedure is niet bedoeld om in het kader van lopende civiele procedures aan waarheidsvinding te doen. Het stond verweerder vrij de standpunten van zijn cliënten te verwoorden. De stelling dat ATI geweest op 11 oktober 2011 tot de openbare veiling ten laste van klaagster is overgegaan is juist.

 

 

4          BEOORDELING

4.1     Het meest verstrekkende verweer van verweerder houdt in dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht omdat een klacht met dezelfde inhoud reeds eerder bij de deken is ingediend. Die klacht is bij de deken bekend onder dossiernummer 48|17|153K. De voorzitter overweegt dat van niet-ontvankelijkheid eerst sprake kan zijn indien over eenzelfde handelen of nalaten ten aanzien van de betreffende advocaat reeds eerder een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen (artikel 47b lid 1 Advocatenwet). Die situatie doet zich in casu niet voor. Klaagster kan derhalve worden ontvangen in haar klacht.

4.2     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

4.2       Tussen klaagster en de cliënten van verweerder zijn meerdere gerechtelijke procedures aanhangig (geweest). Kennelijk kan klaagster zich niet vinden in de standpunten die verweerder namens zijn cliënten heeft verwoord, maar dit betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij onwaarheden heeft gedebiteerd. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënten stond het verweerder vrij om namens zijn cliënten standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klaagster. Verweerder mocht daarbij afgaan op de juistheid van de door zijn cliënten aan hem verstrekte informatie.

4.3       Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder op basis van het in opdracht van ATI op 7 september 2011 betekende exploot waarin aan de heer B en mevrouw G mededeling is gedaan van de overname van de executie door ATI en het proces-verbaal van veiling d.d. 11 oktober 2011 namens zijn cliënten stellen dat ATI op 11 oktober 2011 tot de openbare veiling is overgegaan.  Dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen, is aldus niet gebleken.

4.4       Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

 

 

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier op 23 oktober 2018.

 

 

Griffier                                                                   Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 25 oktober 2018

verzonden aan:

-     klaagster

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

 

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 1190, 4801 BD Breda .  Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ) waarin de gronden van het verzet gemotiveerd worden omschreven. In het verzetschrift moet u uitleggen waarom u het niet eens bent met de beslissing van de voorzitter dat de klacht kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk is. U mag daarin ook nader toelichten waarom de klacht volgens u gegrond is.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift dus ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl