Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-11-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:212

Zaaknummer

18-736/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Dat verweerder een standpunt heeft ingenomen dat op voorhand onjuist is, is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat verweerder informatie heeft verstrekt waarvan hij wist of had kunnen weten dat die onjuist was.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  2 november 2018

in de zaak 18-736/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

     

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 6 september 2018 met kenmerk 2018-609909, door de raad ontvangen op 7 september 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klager aan de deken van 7 september 2018 en van de e-mail van klager aan de raad van 20 september 2018.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is aandeelhouder van B Vastgoed B.V. (hierna: B Vastgoed). B Vastgoed is sinds enkele jaren betrokken in een onteigeningsprocedure met de gemeente Harderwijk (hierna: de gemeente). Verweerder is de advocaat van de gemeente.

1.2 In de onteigeningsprocedure is de onteigening een feit. Thans wordt nog doorgeprocedeerd over de aan B Vastgoed toekomende schadeloosstelling. In die procedure is met name de waarde van de percelen die door onteigening eigendom van de gemeente zijn geworden onderwerp van geschil. 

1.3 De rechtbank heeft deskundigen benoemd teneinde de waarde van de percelen vast te stellen. Zowel de gemeente als B Vastgoed hebben de deskundigen geïnformeerd over hun zienswijze ten aanzien van de waarde van de onteigende gronden. Verweerder heeft dat namens de gemeente gedaan door de te verwijzen naar een taxatie van ingenieur Van D, B Vastgoed heeft dat onder meer gedaan door te wijzen op de WOZ-waarden en de woonstraten in het in het gebied ten tijde van de peildatum. De deskundigen hebben zich hierover uitgelaten in een rapport van 5 april 2018. Dit rapport zal onderwerp van pleidooi zijn voor de rechtbank op 17 oktober 2018.

1.4 Op 11 april 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij welbewust heeft gelogen over de gemeentelijke waarden van percelen gelegen in de gemeente Harderwijk en over woonstraten in een woonwijk in de gemeente Harderwijk en bewust niet de juiste WOZ-waarden heeft ingebracht en bepleit, waardoor de rechtbank onjuist is voorgelicht over de waarde van de percelen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht heeft betrekking op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2 In de kern verwijt klager verweerder dat hij namens de gemeente ten aanzien van de waarde van de onteigende percelen heeft verwezen naar de taxatie van ing. Van D. Volgens klager is dit onjuist en moet voor de waarde van de percelen worden gekeken naar de WOZ-waarden. Dit is echter volgens verweerder onjuist, omdat de WOZ-waarde volgens hem niet de onteigeningswaarde is. Verweerder verwijst hierbij naar de artikelen 40 tot en met 40f Onteigeningswet.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft namens zijn cliënte een standpunt ingenomen over de waarde van de percelen. Het is aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen. Dat verweerder een standpunt heeft ingenomen dat op voorhand kennelijk onjuist is, is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat verweerder feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan hij wist of had kunnen weten dat die onjuist was. Dat sprake is van een complot en dat verweerder feitelijk optreedt voor een bouwbedrijf, zoals klager stelt, heeft klager onvoldoende onderbouwd en is ook niet gebleken.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 2 november 2018.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 2 november 2018 verzonden.