Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-09-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2017:205

Zaaknummer

17-358/A/NH

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaat wederpartij ongegrond. Niet gebleken dat verweerster stukken heeft ingediend die zij van klager heeft gekregen. Opmerking van verweerster over mishandeling door klager niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 5 september 2017

in de zaak 17-358/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

   

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 17 november 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 11 mei 2017 met kenmerk td/md/16-441, door de raad ontvangen op 12 mei 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 juli 2017 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 t/m 22 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 In 2007 heeft verweerster klager bijgestaan in een kort geding strekkende tot ontruiming van zijn voormalige vriendin uit een woning in Zoetermeer.

2.2 Klager is thans verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Verweerster staat de (ex-)echtgenote van klager daarin bij. Verweerster heeft in deze procedure twee processen-verbaal van aangifte ingebracht, één van klager jegens diens voormalige vriendin en één van diens voormalige vriendin jegens klager.

2.3 Op 6 december 2016 heeft de advocaat van klager een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“(…) Ik heb mij er ook over verbaasd dat zij in telefoongesprekken naar mij jou erg zwart maakte. Zij zei dat je losse handjes had, een crimineel was, criminele vrienden had en te pas en te onpas langs de woning van [de cliënte van verweerster] reeds om onrust te zaaien. (…).”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) stukken heeft ingebracht in de echtscheidingsprocedure tussen klager en zijn (ex-)echtgenote, terwijl zij deze stukken van klager heeft gekregen in het kader van het in 2007 gevoerde kort geding tot ontruiming waarin zij klager als advocaat heeft bijgestaan;

b) zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Klager verwijt verweerster dat zij twee stukken, te weten een proces-verbaal van aangifte van zijn voormalige vriendin jegens hem en een proces-verbaal van aangifte van klager jegens zijn voormalige vriendin, heeft ingebracht in de thans aanhangige echtscheidingsprocedure waarin zij optreedt voor de wederpartij van klager, terwijl zij deze stukken van klager heeft gekregen in het kader van het in 2007 gevoerde kort geding tot ontruiming waarin zij hem als advocaat heeft bijgestaan.

5.2 Verweerster voert aan dat zij zich niet kan herinneren dat zij de betreffende stukken in 2007 in het kort geding heeft overgelegd. Zij kan dit niet controleren, nu het dossier inmiddels is vernietigd. Voorshands betwist zij dat de stukken in het kort geding zijn overgelegd. Verweerster stelt voorts dat zij de betreffende stukken van haar cliënte heeft ontvangen en daarom gerechtigd was deze in te brengen in de thans aanhangige echtscheidingsprocedure.

5.3 De raad overweegt dat klager zijn stelling, gelet op het gemotiveerde verweer van verweerster, niet heeft onderbouwd. Met name heeft klager onvoldoende onderbouwd dat verweerster de betreffende stukken niet van haar cliënte heeft (kunnen) ontvangen. Dit is temeer van belang nu uit het dossier blijkt dat klager in 2007 in elk geval persoonlijke stukken en informatie van gevoelige aard betreffende de relatie tussen klager en diens voormalige vriendin aan de (huidige) cliënte van verweerster heeft verstrekt. Dit biedt ondersteuning voor de stelling dat zij ook de beschikking heeft gekregen over de betreffende processen-verbaal uit die periode, en deze aan verweerster ter beschikking heeft kunnen stellen. Dat verweerster de betreffende stukken destijds van klager heeft gekregen kan dan ook niet worden vastgesteld. Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4 Dit klachtonderdeel ziet op uitlatingen die door verweerster zouden zijn gedaan tijdens telefoongesprekken met de advocaat van klager (zie hiervoor onder 2.3).  

5.5 De raad stelt voorop dat in de relatie advocaat-wederpartij aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en zich niet onnodig grievend uit te laten over de wederpartij van zijn cliënt.

5.6 Verweerster betwist dat zij klager crimineel heeft genoemd. Verweerster erkent wel dat zij heeft gezegd dat klager haar cliënte heeft mishandeld, waarbij verweerster aantekent dat dit de waarheid is; er is door haar cliënte ook aangifte van mishandeling gedaan, waarvan klager wegens gebrek aan bewijs is vrijgesproken.

5.7 De raad overweegt dat ten aanzien van het verwijt dat verweerster klager crimineel genoemd zou hebben geldt dat de lezingen van partijen (althans van verweerster en de advocaat van klager) op dit punt uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen de juiste is. De raad overweegt voorts dat het enkele feit dat verweerster ter sprake heeft gebracht dat klager haar cliënte heeft mishandeld niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is, tenzij verweerster wist of had moeten weten dat die uitlating onjuist was. Daarvan is in dit geval geen sprake. Uit het klachtdossier blijkt immers dat de cliënte van verweerster aangifte van mishandeling jegens klager heeft gedaan. Dat klager wegens gebrek aan bewijs is vrijgesproken betekent niet dat er geen mishandeling kan hebben plaatsgevonden, maar slechts dat er kennelijk onvoldoende bewijs beschikbaar was om tot een veroordeling te kunnen komen. Voorts heeft verweerster haar uitlatingen betreffende de gedragingen van klager bij de woning van haar cliënte onderbouwd, onder meer door te verwijzen naar een huisverbod gericht tegen klager. De raad kan voorts niet vaststellen dat verweerster zich op een onnodig grievende wijze over klager heeft uitgelaten, aangezien niet kan worden vastgesteld welke bewoordingen verweerster precies heeft gehanteerd. Ook dit klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. S. Wieberdink en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 september 2017.

Griffier Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 5 september 2017 verzonden.