Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-12-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:183

Zaaknummer

18-680/DB/LI

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Civielrechtelijk geschil tussen voormalig kantoorgenoten. Geen rol voor tuchtrechter. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  3 december 2018

in de zaak 18-680/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

tegen

 

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

 

1.1      Bij e-mailbericht d.d. 11 januari 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerder.

 

1.2      Bij brief aan de raad van 27 augustus 2018 met kenmerk K18-004 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klachtzaak ter kennis van de raad gebracht.

 

1.3      De klachtzaak is behandeld ter zitting van de raad van 29 oktober 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       De hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-       De nagekomen e-mailberichten met bijlagen van klager d.d. 2 en 10 oktober 2018;

-       De nagekomen brief d.d. 14 oktober 2018 en e-mail d.d. 15 oktober 2018 met bijlagen van verweerder.  

 

2        Feiten

 

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

 

2.2      Tussen klager, verweerder en mr. X heeft een samenwerkingsverband bestaan. Verweerder en mr. X hebben de samenwerking bij brief van 4 april 2013 opgezegd. Tussen klager, verweerder en mr. X is een geschil ontstaan over de afwikkeling van hun voormalige samenwerkingsverband. Klager heeft over de (financiële) afhandeling van zaken bij brief d.d. 31 maart 2014 tegen verweerder  klachten ingediend bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg. Verweerder heeft de klachten weersproken en heeft bij de deken een klacht tegen klager ingediend.

 

2.3      Op 1 december 2014 heeft in de dekenkamer in aanwezigheid van de deken een bespreking tussen klager, verweerder en mr. X plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek is tussen klager, verweerder en mr. X overeenstemming bereikt over de (financiële) afwikkeling. Klager werd tijdens dit gesprek bijgestaan door diens toenmalige advocaat mr. K. Klager en verweerder hebben tevens hun wederzijdse klachten ingetrokken. De afspraken zijn vastgelegd in een door mr. K opgesteld gespreksverslag d.d. 3 december 2014.

 

2.4      Tussen klager en verweerder zijn meerdere civiele procedures aanhangig (geweest). Klager en verweerder hebben over en weer vorderingen ingesteld. Bij tussenvonnis d.d. 8 februari 2017 en eindvonnis d.d. 19 juli 2017 heeft de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, over de over en weer ingestelde vorderingen geoordeeld. In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld:

“(4.3) De rechtbank volgt [verweerder] in zijn standpunt. Vast staat dat er, ten overstaan van de Deken, tussen partijen is overlegd over de oplossing van hun geschillen rondom het einde van de samenwerking en dat [klager] in dat kader is bijgestaan door advocaat [mr. K]. Deze laatste bevestigt vervolgens aan de Deken, [verweerder] én [klager] dat er ‘integrale overeenstemming [is] bereikt over de (financiële) afwikkeling’ alsook dat er geen andere geschilpunten meer zijn en dat partijen, na uitvoering van de afspraken, niets meer van elkaar te vorderen hebben. (…) Daaruit volgt weer dat er tussen partijen een overeenkomst is gesloten waarvan de inhoud blijkt uit de bevestiging. De daarbij gebruikte bewoordingen laten er geen misverstand over bestaan dat met deze overeenkomst de financiële afwikkeling na het einde van het samenwerkingsverband tussen [verweerder] en [klager] is vastgelegd.(…)”

 

2.5      Klager heeft tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend.

                

2.6     Bij e-mailbericht d.d. 11 januari 2018 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

 

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat h ij:

 

          zich jegens klager  bij de (financiële) afwikkeling van het samenwerkingsverband tussen klager en verweerder niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

         

3.2  Toelichting

Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan: diefstal, oplichting, bedrog, fraude, misbruik van omstandigheden, het onjuist informeren van de deken en het toebrengen van schade aan collega-advocaten. Bovendien heeft verweerder documenten van cliënten laten verdwijnen. Klager heeft hierover al een klacht bij de deken ingediend bij klachtbrief van 31 maart 2014. Die klacht is ingetrokken op 1 december 2014. Klager wil de klacht thans heropenen. Bovendien is verweerder doorgegaan met tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag, zoals het verkondigen van onwaarheden bij de rechtbank (in 2015 en 2017) en oplichting (in 2017).    

 

                          4        VERWEER

4.1     De klacht is niet-ontvankelijk althans ongegrond. Op 1 december 2014 is ten overstaan van de deken een regeling getroffen en heeft klager, bijgestaan door een advocaat, de klacht ingetrokken. De klacht die klager nu indient is grotendeels gelijk aan de op 1 december 2014 ingetrokken klacht. Klager is zelf in gebreke gebleven met de nakoming van de regeling. Om die reden heeft verweerder gerechtelijke procedures tegen klager aanhangig gemaakt. De klacht is op geen enkele wijze door klager onderbouwd. Verweerder betwist de stellingen van klager uitdrukkelijk. De zaak is aanhangig bij het gerechtshof, dat zal moeten beslissen over de over en weer ingediende vorderingen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zijdens verweerder is geen sprake.

 

                          5        BEOORDELING

5.1     Vast staat dat klager de door hem op 31 maart 2014 tegen verweerder ingediende klacht op 1 december 2014 ten overstaan van de deken heeft ingetrokken. Klager heeft de deken verzocht om de door klager op 1 december 2014 ingetrokken klacht thans te “heropenen” en door te zenden naar de raad van discipline.

 

5.2     De raad is van oordeel dat klager niet in zijn verzoek tot “heropening” van de klacht d.d. 31 maart 2014 kan worden ontvangen. De intrekking van de klacht op 1 december 2014 vormde onderdeel van een tussen klager en verweerder ten overstaan van de deken op 1 december 2014 getroffen regeling. Klager werd bij die gelegenheid bijgestaan door een advocaat, die de getroffen regeling vervolgens ook schriftelijk heeft vastgelegd. De klacht d.d. 31 maart 2014 is daarmee naar het oordeel van de raad reeds afgedaan.

 

5.3     Voorts heeft te gelden dat ingevolge het bepaalde in artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten waarop de klacht betrekking heeft.

 

5.4     Klager heeft bij e-mailbericht d.d. 11 januari 2018 geklaagd bij de deken. De raad zal de klacht op grond van het bovenstaande, voor zover deze betrekking heeft op het handelen en nalaten van verweerder van voor 11 januari 2015, met toepassing van artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.

 

5.5     Voor zover de klacht betrekking heeft op handelen of nalaten van verweerder dat op of na 11 januari 2015 heeft plaatsgevonden oordeelt de raad als volgt. De raad stelt op grond van de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde vast dat sprake is van een civielrechtelijk geschil aangaande de afwikkeling van het samenwerkingsverband dat tot april 2013 tussen klager, verweerder en mr. X heeft bestaan. Tussen klager en verweerder zijn meerdere gerechtelijke procedures aanhangig geweest. Het geschil tussen klager en verweerder ligt thans ter beoordeling voor aan het gerechtshof. Ter zake komt de tuchtrechter geen bevoegdheid toe. Door klager is niet, althans onvoldoende, gemotiveerd gesteld en onvoldoende geconcretiseerd dat naast dit civielrechtelijk geschil er ook nog sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. De raad is derhalve van oordeel dat de klacht ongegrond is.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

 

1.    verklaart de klacht, voor zover deze betrekking heeft op gedragingen van verweerder van voor 11 januari 2015, niet-ontvankelijk;

2.    verklaart de klacht,  voor zover deze betrekking heeft op gedragingen van verweerder van 11 januari 2015 of daarna, ongegrond.

 

 

 

Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 december 2018.

 

 

 

 

 

Griffier                                                                 Voorzitter