Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-11-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:177

Zaaknummer

18-907/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Verweerster zag geen mogelijkheid om met succes een art. 843a Rv procedure aanhangig te maken. Dat is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 29 november     2018

 

in de zaak 18-907/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerster

 

 

 

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 15 november 2018 met kenmerk K18-016 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.  

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1      Op 10 juni 2010 is klaagsters vader overleden. In december 2014 heeft klaagster zich gewend tot verweerster om inzicht te krijgen in de verzekeringspapieren ter zake een nabestaandenverzekering van vader. Klaagster heeft verweerster verzocht om de polis op te vragen bij de A Bank. Bij gelegenheid van het intakegesprek heeft verweerster aan klaagster kenbaar gemaakt dat, indien de A Bank geen stukken zou verstrekken, er een mogelijkheid zou bestaan tot het opstarten van een procedure ex artikel 843a Rv.

1.2      Bij brieven d.d. 1 en 23 april 2015 heeft verweerster de A bank verzocht om haar de verzekeringspolis te doen toekomen. Bij brief d.d. 8 mei 2015 heeft de A Bank een kopie van het volledige dossier, waaronder de polisvoorwaarden en een kopie van het verzekeringsbewijs d.d. 14 juni 1982 aan verweerster toegestuurd. Bij brief d.d. 29 mei 2015 heeft de A Bank polisgegevens aan verweerster toegestuurd.

1.3      Verweerster heeft de van de A Bank ontvangen stukken bij e-mailberichten d.d. 12 en 29 mei 2015 aan klaagster doorgestuurd.

1.4      Omdat klaagster het vermoeden had dat de A Bank stukken achterhield heeft zij verweerster medio april 2016 verzocht om de ondertekende polisvoorwaarden op te vragen bij de A Bank. Bij brief d.d. 21 april 2016 heeft verweerster de A Bank verzocht om haar de ondertekende polisvoorwaarden te doen toekomen. Bij e-mailbericht d.d. 21 april 2016 heeft verweerster klaagster geadviseerd om geen procedure ex artikel 843a RV aan te vangen omdat de kans van slagen klein zou zijn.

1.5      Bij brief d.d. 3 mei 2016 heeft de A Bank verweerster bericht dat de ondertekende versie van polisvoorwaarden niet beschikbaar was omdat de wettelijke bewaartermijn was verstreken.

1.6      Bij e-mailbericht d.d. 12 december 2016 heeft verweerster haar advies om geen procedure aanhangig te maken herhaald.

1.7      Bij brief d.d. 12 mei 2017 heeft verweerster de A Bank nogmaals verzocht om de ondertekende versie van de polisvoorwaarden te verstrekken.

1.8      Bij e-mailbericht d.d. 4 september 2017 heeft verweerster klaagster gewezen op de mogelijkheid om tegen de A Bank een klacht in te dienen bij KIFID.

 

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

zij de toegezegde procedure niet heeft opgestart en de opdracht van klaagster in een geschil met de bank heeft beëindigd omdat zij “er niets in zag”. Verweerster had dit bij aanvang van de zaak moeten aangeven. Klaagster heeft de originele verzekeringsovereenkomst die verweerster zou opvragen bij de bank nooit ontvangen. Het beoogde resultaat is niet behaald.

 

3             VERWEER

3.1       De klacht is ongegrond. Verweerster heeft de opdracht uitgevoerd. Immers, de stukken zijn verkregen en het beoogde resultaat is bereikt. De opdracht is niet beëindigd, omdat verweerster niets in de zaak zou zien. Verweerster heeft de werkzaamheden beëindigd, omdat haar na ontvangst van de stukken bleek dat een artikel 843a RV procedure niet haalbaar was. De medewerker van de A Bank heeft verweerster verteld dat het bij de A Bank niet gebruikelijk is dat de polisvoorwaarden worden ondertekend. Bovendien was de wettelijke bewaartermijn verstreken. De A Bank stelde geen andere stukken meer te hebben.

3.2       Klaagster heeft geen belang bij een procedure ex artikel 843a Rv omdat het gaat om een ongevallenverzekering die alleen uitkeert in geval van een ongeval en niet in geval van een natuurlijke dood. Klaagster heeft als nabestaande derhalve geen recht op een uitkering op grond van deze verzekeringsovereenkomst. Verweerster kon dit niet bij aanvang bij klaagster aangeven, omdat dit verweerster pas gaandeweg duidelijk werd op basis van de stukken en de reactie van de A Bank. Verweerster heeft niet toegezegd een artikel 843a Rv procedure op te starten, verweerster heeft klaagster in het intakegesprek enkel medegedeeld dat een dergelijke procedure mogelijk een optie zou zijn. Toen verweerster duidelijk werd dat een artikel 843a RV in klaagsters zaak niet haalbaar zou zijn, heeft zij klaagster hiervan meerdere malen mondeling en schriftelijk met een deugdelijke onderbouwing op de hoogte gesteld.

 

4             BEOORDELING

4.1       Vast staat dat verweerster de stukken ter zake de ongevallenverzekering heeft opgevraagd bij de A Bank. De A Bank heeft aan verweersters verzoek gehoor gegeven. Aldus heeft verweerster uitvoering gegeven aan de door klaagster verstrekte opdracht. Toen verweerster vervolgens op aandringen van klaagster de A Bank nogmaals verzocht om meer stukken te verstrekken, waaronder de ondertekende polisvoorwaarden, kreeg zij bij herhaling van de A Bank te horen dat er geen andere stukken waren. Dat klaagster de originele verzekeringsovereenkomst niet heeft ontvangen kan verweerster naar het oordeel van de voorzitter niet tuchtrechtelijk worden aangerekend.

 

4.2       Klaagster heeft vervolgens aan verweerster kenbaar gemaakt dat zij een procedure ex artikel 843a Rv aanhangig wenste te maken. Bij e-mailbericht d.d. 21 april 2016 heeft verweerster klaagster geadviseerd over haar rechtspositie en heeft zij gemotiveerd uiteengezet waarom een procedure ex artikel 843a Rv in klaagsters zaak niet haalbaar zou zijn. De voorzitter overweegt dat een advocaat niet gehouden is om een procedure aanhangig te maken, indien hij geen mogelijkheid ziet deze met succes te voeren. In de zaak van klaagster is verweerster gaandeweg tot de conclusie gekomen dat zij geen mogelijkheden zag om met succes een procedure ex artikel 843a Rv te voeren. Ter zake valt verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Indien klaagster zich niet met de bevindingen en het gegeven advies van verweerder kon verenigen, lag het op haar weg om zich tot een andere advocaat te wenden.

.

4.3       Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

 

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

 

Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. van de Langenberg, als griffier op 28 november 2018.

 

 

Griffier                                                            Voorzitter