Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-12-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:253

Zaaknummer

17-970/DH/RO

Inhoudsindicatie

Tussenbeslissing. Klaagster is in klachtonderdeel a niet ontvankelijk wegens gebrek aan belang. Ten aanzien van klachtonderdeel b geldt dat het onderwerp parallellen vertoont met klachtzaak 18-539/DH/RO waarin door de deken nader onderzoek zal worden verricht. De beslissing in deze zaak zal worden aangehouden in afwachting van het onderzoek van de deken in de andere zaak.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 3 december 2018

in de zaak 17-970/DH/RO

 

klaagster

 

over:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 21 juli 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 24 november 2017 met kenmerk R 2017/102 edl/dh, door de raad ontvangen op 27 november 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 oktober 2018 in aanwezigheid van mr. (…) F(…) en mevrouw M(…) namens klaagster, en verweerster.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerster heeft E. in 2016 bijgestaan in een zaak betreffende een jeugdbeschermingsmaatregel.

2.2    E. heeft op 22 december 2016 bij klaagster een klacht ingediend tegen M., een logopediste van de school van haar dochter. In het klaagschrift heeft E. expliciet aangegeven dat zij wordt bijgestaan door verweerster.

2.3    In haar mails aan de ambtelijk secretaris van klaagster heeft E. verweerster steeds in cc gezet. De ambtelijk secretaris heeft in haar antwoorden verweerster ook steeds in cc gezet en/of haar kopie van de correspondentie gestuurd.

2.4    In reactie op een uitnodiging voor een hoorzitting op 15 maart 2017 heeft E. bij e-mail van 13 februari 2017 meegedeeld dat vanaf dat moment alle correspondentie alleen nog via haar advocaat, verweerster, dient te verlopen. De mail heeft E. in cc aan verweerster gestuurd.

2.5    De ambtelijk secretaris van klaagster heeft zich op 18 februari 2017 tot verweerster gewend en haar verzocht om een machtiging voor de hoorzitting in de klachtzaak van E. op 15 maart 2017.

2.6    Omdat klaagster ondanks diverse herinneringen niet van verweerster vernam, heeft zij besloten de hoorzitting op 15 maart 2017 doorgang te laten vinden. Op deze hoorzitting is E. verschenen. Verweerster is niet verschenen.

2.7    Op 26 april 2017 is de uitspraak van klaagster aan partijen gezonden. Vanaf dat moment zijn zowel de ambtelijk secretaris als de voorzitter van klaagster per mail door E. lastig gevallen en bedreigd.

2.8    De voorzitter van klaagster heeft E. per mail van 26 april 2017 verzocht te stoppen met de bedreigingen. Deze mail heeft zij cc aan verweerster gestuurd.

2.9    Op 27 april 2017 heeft E. aan klaagster een e-mail gestuurd met daarbij als bijlage een e-mail van verweerster aan haar waarin zij stelt nadrukkelijk aan klaagster te hebben laten weten, dat zij op 15 maart 2017 verhinderd was en dat klaagster daarop niet heeft gereageerd. Ook stelt verweerster in deze e-mail verschillende data aan klaagster te hebben doorgegeven maar dat zij daar evenmin een reactie op te hebben ontvangen en tevens dat klaagster niet is ingegaan op haar aanbod schriftelijk te reageren.

2.10    Op 28 april 2017 heeft de voorzitter van klaagster verweerster verzocht om opheldering over de gang van zaken. Na een rappel heeft verweerster hierop per e-mail van 5 mei 2017 gereageerd. In deze e-mail stelt verweerster zich nimmer als advocaat van E. te hebben aangemeld en om die reden ook niet te hebben gereageerd op de uitnodiging voor de hoorzitting. Zij geeft aan niet te kunnen voldoen aan het verzoek om toezending van haar reacties, omdat die er niet zijn. Verweerster heeft laten weten wel op een eventueel nieuw te bepalen hoorzitting te willen verschijnen.

2.11    Na interne bespreking van deze reactie heeft de voorzitter van klaagster verweerster op 18 mei 2017 bericht dat besloten is niet in te gaan op het verzoek om een nieuwe hoorzitting. Op deze e-mail is door verweerster niet gereageerd.

2.12    Op 21 juli 2017 heeft klaagster een klacht over verweerster ingediend.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij hoort te betrachten ten opzichte van haar cliënte en

b) zich onbehoorlijk en onbetamelijk heeft gedragen tegenover klaagster. 

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat het klachtrecht op basis van de Advocatenwet is voorbehouden aan degene die door een handelen of nalaten van de advocaat in kwestie rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. Ongeacht of verweerster de advocaat van E. was staat tussen partijen wel vast  dat verweerster niet de advocaat van klaagster was. Het hierop betrekking hebbende verweer slaagt en de raad acht klaagster niet ontvankelijk in haar klacht voor zover die onderdeel a) betreft.

5.2    Ten aanzien van klachtonderdeel b) is klaagster naar het oordeel van de raad wel ontvankelijk. Dit klachtonderdeel komt er in de kern op neer dat verweerster in strijd met de waarheid stelt berichten te hebben gestuurd. Daarmee vertoont deze klacht aanzienlijke parallellen met de klacht tegen verweerster met zaaknummer 18-359/DH/RO. Ook daarin wordt verweerster namelijk verweten in strijd met de waarheid te hebben gesteld brieven c.q. stukken te hebben gestuurd. In die zaak is door de raad een nader onderzoek door de deken bevolen, aangezien op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en de stellingen van partijen niet met zekerheid valt vast te stellen of verweerster hierover inderdaad onwaarheden heeft verkondigd. De zorgvuldigheid vereist dan dat daarnaar nader onderzoek wordt gedaan.

5.3    Gelet op het feit dat de beide klachtzaken grote parallellen vertonen, ziet de raad in de aanhouding van de andere klachtzaak reden ook de behandeling van de onderhavige klachtzaak aan te houden. De raad zal partijen na ontvangst van de rapportage van de deken en de reacties daarop van partijen in de andere klachtzaak informeren over de voortgang van de onderhavige klachtzaak.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    houdt in afwachting van de voortgang in de klachtzaak met nummer 18-359/DH/RO iedere verdere beslissing aan.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens,

H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken

in het openbaar op 3 december 2018.