Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-12-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:243

Zaaknummer

18-869/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  18 december 2018

in de zaak 18-869/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 1 november 2018 met kenmerk 2018-658942, door de raad ontvangen op 5 november 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager wenst zich te naturaliseren tot Nederlander en heeft zich daartoe tot de gemeente Gouda gewend. Op enig moment is een geschil ontstaan tussen klager en de burgemeester van Gouda en zijn medewerkers. In dat kader loopt een strafrechtelijke procedure jegens klager. Op 31 januari 2017 is klager door de rechtbank veroordeeld voor eenvoudige belediging. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Verweerder heeft klager daarin bijgestaan als advocaat.

1.2 Op 17 juli 2017 heeft verweerder een brief gestuurd aan het Hof Den Haag, met onder meer de volgende inhoud:

“Heden ontving ik de oproeping in bovenvermelde zaak voor de zitting van 24 augustus 2017 te 09:00 uur. Voor zover ik kan nagaan, is deze datum zonder overleg met de verdediging tot stand gekomen.

In verband met mijn vakantie vanaf heden t/m half augustus 2017 ben ik niet in de gelegenheid om de zaak gedegen voor te bereiden en met cliënt te bespreken. Daarnaast is op de datum van 24 augustus 2017 reeds eerder een zitting gepland, in een andere zaak, bij de rechtbank te Breda. Ik acht het in beide zaken, gelet op de nadrukkelijke wens van cliënten door ondergetekende te worden bijgestaan, niet mogelijk mij te laten vervangen.

Gelet op bovenvermelde omstandigheden moge ik u verzoeken bovenvermelde zaak aan te houden en in overleg een nader te bepalen datum vast te stellen.

Wellicht ten overvloede bericht ik u dat uit telefonische navraag bij uw strafgriffie hedenmiddag is gebleken dat de zaak zal worden verwezen naar een ander gerechtshof, in verband met gebrek aan voldoende personele bezetting bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage. De oproeping voor de zitting van 24 augustus 2017 zou derhalve berusten op een vergissing, of het zou in elk geval niet nodig zijn voor cliënt alsmede ondergetekende ter zitting te verschijnen. Gaarne ontvang ik een bevestiging van deze mededeling.”

1.3 Op 18 augustus 2017 heeft verweerder een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Referring to the telephone conversations of August 15th and today with my secretary I herewith confirm you as follows.

As I have explained to you the President of the Court of Justice in The Hague has informed me personally that your appeal will be referred to the Court of Justice in Amsterdam. Consequently the nature of the court session on the 24th has changed and as a result you do not have to appear on the 24th and neither will I.”

1.4 Op 7 september 2017 heeft het Hof Den Haag een arrest gewezen, waarbij de strafzaak van klager is verwezen naar het Hof Amsterdam. Daartoe heeft het Hof Den Haag onder meer het volgende overwogen:

“Artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie bepaalt dat het gerechtshof een zaak ter verdere behandeling kan verwijzen naar een ander gerechtshof, indien naar zijn oordeel door betrokkenheid van het gerechtshof behandeling van die zaak door een ander gerechtshof gewenst is.

Het hof is van oordeel dat er een te nauwe betrekking is tussen één van de benadeelde partijen en het gerechtshof, hetgeen de schijn van partijdigheid zou kunnen opwerpen.

Gelet op het hiervoor vermelde is het hof van oordeel dat sprake is van betrokkenheid van dit hof in de zin van voornoemde bepaling en dat daardoor behandeling van de zaak tegen de verdachte door een ander gerechtshof gewenst is.”

1.5 Op 7 mei 2018 heeft mr. R een brief gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Tot mij heeft zich gewend de heer [klager], geboren (...), met het verzoek de behandeling van zijn zaak in hoger beroep van u over te nemen.

Aannemende dat u hiertegen geen bezwaar hebt verzoek ik u mij de stukken in de zaak te doen toekomen.”

1.6 Op 9 mei 2018 heeft verweerder een brief gestuurd aan mr. R, met onder meer de volgende inhoud:

“Ingevolge uw overnameverzoek van 7 mei jl. bericht ik u dat ik daartegen geen bezwaar heb.

Hierdoor doe ik u toekomen:

- het dossier”

1.7 Op 31 mei 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door in het kader van de strafzaak, dan wel de behandeling van het naturalisatieverzoek van klager, contact te hebben opgenomen met de burgemeester van Gouda of diens medewerkers, daarmee informatie te hebben gedeeld;

b) er de hand in heeft gehad dat de zitting in Den Haag werd uitgesteld;

c) heeft toegezegd dat er binnen twee maanden een nieuwe zitting zou worden gepland terwijl dat niet is gebeurd;

d) heeft geweigerd contact met klager te onderhouden en bewijsstukken aan klager te sturen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Klager verwijt verweerder dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door in het kader van de strafzaak, dan wel de behandeling van het naturalisatieverzoek van klager, contact te hebben opgenomen met de burgemeester van Gouda of diens medewerkers en daarmee informatie te hebben gedeeld.

4.2 Verweerder betwist dit. Verweerder stelt dat hij nimmer contact heeft gehad met de burgemeester van Gouda of diens medewerkers, niet in het kader van de strafzaak en evenmin in het kader van de behandeling van het naturalisatieverzoek van klager. Ook zijn er geen dvd’s, foto’s, geluidsopnames en/of andere documenten gedeeld, aldus verweerder.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerder kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen b) en c)

4.4 De klachtonderdelen b) en c) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.5 Klager verwijt verweerder dat hij er de hand in heeft gehad dat de zitting in Den Haag werd uitgesteld. Voorts verwijt klager verweerder dat hij heeft toegezegd dat er binnen twee maanden een nieuwe zitting zou worden gepland terwijl dat niet is gebeurd. Ter toelichting voert klager aan dat verweerder een grote leugen heeft gecreëerd door te zeggen dat de rechter de neef is van de burgemeester van Gouda, terwijl dat niet zo was.

4.6 Verweerder betwist dit. Verweerder stelt dat hij, gelet op de mededeling van de voorzitter, klager heeft medegedeeld dat hij op 24 augustus 2017 niet behoefde te verschijnen bij het Hof en dat verweerder zelf evenmin zou verschijnen. Verweerder heeft niet medegedeeld dat één van de rechters een neef is van de burgemeester van Gouda. Voor zover klager stelt dat verweerder binnen twee maanden een nieuwe zittingsdatum zou ontvangen, is dat standpunt onjuist. Ongetwijfeld is medegedeeld dat te zijner tijd een nieuwe zittingsdatum zou worden vastgesteld door het Hof te Amsterdam en dat wij daarop zouden moeten wachten, aldus steeds verweerder.

4.7 De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerder kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder er de hand in heeft gehad dat de zitting in Den Haag werd uitgesteld en/of heeft toegezegd dat er binnen twee maanden een nieuwe zitting zou worden gepland. Klager heeft deze klachtonderdelen onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft blijkens zijn brief aan het Hof Den Haag van 17 juli 2017 (zie hiervoor onder randnummer 1.2) weliswaar om uitstel van de zitting gevraagd, maar blijkens het arrest van het Hof Den Haag van 7 september 2017 (zie hiervoor onder randnummer 1.4) is de reden van de verwijzing gelegen in een te nauwe betrekking tussen één van de benadeelde partijen en het Hof. De voorzitter is niet gebleken dat verweerder daar enige vorm van invloed op heeft gehad. Klachtonderdelen b) en c) zijn kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.8 Klager verwijt verweerder dat hij heeft geweigerd contact met klager te onderhouden en bewijsstukken aan klager te sturen. Ter toelichting voert klager aan dat hij herhaaldelijk contact met verweerder heeft geprobeerd te zoeken de laatste maanden, maar dat verweerder weigert te reageren op telefoontjes, brieven en e-mails van klager.

4.9 Verweerder betwist dit. Verweerder stelt dat hij nog telefonisch contact met klager heeft gehad en een poging heeft gedaan om hem opnieuw uitleg te geven over de gang van zaken met betrekking tot de verwijzing van de zaak naar het Hof Amsterdam. De klacht dat verweerder geweigerd zou hebben om contact met klager te hebben is derhalve onjuist. Daarnaast zijn nimmer bewijsstukken van klager ontvangen anders dan het strafdossier. Het gehele strafdossier is aan de opvolgend advocaat toegezonden, aldus verweerder.

4.10 De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerder kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder heeft geweigerd contact met klager te onderhouden en bewijsstukken aan klager te sturen. Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 18 december 2018.

Griffier  Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 december 2018 verzonden.