Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-09-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:174

Zaaknummer

17-186/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Klaagster heeft in 1999 gelden op de derdenrekening van verweerder gestort.  Klaagster heeft in 2015 aanspraak gemaakt op de door verweerder ontvangen rente over het in depot gestorte bedrag. Verweerder heeft geen inzage verschaft over de door hem ontvangen rente, maar heeft wel een regeling tegen finale kwijting met klaagster getroffen. Door verweerder finale kwijting te verlenen en gelet op het lange tijdsverloop komt aan klaagster geen recht meer toe om te klagen en de renteafrekening in de klachtprocedure ter discussie te stellen. Klaagster is derhalve niet ontvankelijk.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 4 september 2017

in de zaak 17-186/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klaagster

 

tegen:

 

         

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 4 oktober 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 1 maart 2017 met kenmerk K16-120, door de raad ontvangen op 2 maart 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 juli 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief van de deken en de daarbij behorende bijlagen.

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Klaagster was vanaf 1999 verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Verweerder trad in die procedure op voor de ex-echtgenoot van klaagster. Klaagster was destijds en is heden nog steeds bestuurder van BV X. De ex-echtgenoot van klaagster heeft op enig moment beslag gelegd onder BV X. In april 1999 zijn klaagster en haar ex-echtgenoot overeengekomen dat een bedrag van fl. 125.000,--/€  56.722,53 door klaagster op de derdengeldenrekening van verweerder zou worden gestort waarna dit en andere over en weer gelegde beslagen zouden worden opgeheven.

2.2      Op 19 juli 2011 heeft de advocaat van klaagster bij verweerder geïnformeerd naar dit bedrag. Verweerder heeft op 21 juli 2011 laten weten dat hij het bedrag bij het afsluiten van het dossier in februari 2010 aan zijn cliënt had uitbetaald. Verweerder had daarvoor geen toestemming van klaagster. Klaagster heeft daarover in 2013 een klacht ingediend die door de raad van discipline bij onherroepelijke uitspraak van 6 oktober 2014 (ZWB 382-2013) gegrond is verklaard en waarbij aan verweerder een voorwaardelijke schorsing voor de duur van zes weken is opgelegd.

2.3      In september 2014 is tussen klaagster en haar ex-echtgenoot een vaststellingsovereenkomst gesloten. In artikel 5.4 van die overeenkomst wordt bepaald dat zowel klaagster als haar ex-echtgenoot gerechtigd zijn om bij verweerder aanspraak te maken op de rente die verweerder over het in depot gestorte bedrag had ontvangen.

2.4      Verweerder heeft op uitdrukkelijk verzoek van klaagsters toenmalige advocaat een voorstel gedaan voor een algehele regeling in der minne ter zake de post rente. Klaagsters toenmalige advocate heeft dit voorstel bij mail van 11 mei 2015 geaccepteerd. In die mail bedong zij dat verweerder vóór 1 juni 2015 aan klaagster een bedrag van € 7.500,- zou voldoen en dat door klaagster en de aan haar gelieerde vennootschappen, BV X en BV Y, enerzijds en verweerder anderzijds over en weer finale kwijting zou worden verleend. Verweerder bevestigde bij mail van 12 mei 2015 zijn instemming met de regeling en de betaling van het bedrag onder algehele en finale kwijting.

2.5      Klaagster heeft zich bij brief van 4 oktober 2016 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

 

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    hij geen administratie heeft bijgehouden van het op de derdengeldenrekening in depot gestorte bedrag;

2.    hij zich onrechtmatig heeft verrijkt door méér rente te ontvangen dan hij daadwerkelijk aan klaagster heeft uitbetaald.

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder heeft gesteld dat klaagster een regeling tegen finale kwijting met hem heeft getroffen en zij daar niet op kan terugkomen. Hij bestrijdt voorts dat hij méér rente heeft ontvangen dan hij aan klaagster heeft betaald. Ter zitting van de raad heeft verweerder gesteld van mening te zijn dat klaagster niet ontvankelijk is in haar klacht gelet op de getroffen regeling en ook omdat zij te lang heeft gewacht met het indienen van deze klacht. Klaagster wist al sinds 2011 dat verweerder het geld op zijn derdengeldrekening aan zijn cliënt had betaald en had dus eerder moeten klagen.

 

5          BEOORDELING

5.1      Klaagster verwijt verweerder dat hij in de periode 1999 tot en met 2010 geen administratie heeft bijgehouden van het op de derdengeldrekening van verweerder gestorte bedrag. Daarnaast stelt klaagster dat verweerder zich onrechtmatig zou hebben verrijkt door meer rente te ontvangen dan hij aan klaagster heeft uitbetaald.

5.2      Klaagster heeft ter toelichting van haar klacht ter zitting van de raad betoogd dat zij zich met de rug tegen de muur voelde staan en weliswaar een regeling met verweerder heeft getroffen, maar niet boven tafel heeft gekregen hoeveel rente verweerder had ontvangen. Daargelaten wat hiervan zij, overweegt de raad dat klaagster, bijgestaan door haar toenmalige advocaat, zonder voorbehoud heeft ingestemd met de genoemde, op haar verzoek voorgestelde, regeling waarbij uitdrukkelijk als voorwaarde gold dat daarmee over en weer algehele en finale kwijting werd verleend en de kwestie derhalve ten einde was gekomen. De raad verwijst in dit verband naar de mail van verweerder van 12 mei 2015 aan klaagster toenmalige advocaat waarin hij onder meer schrijft: ‘Daarmee is een einde gekomen aan deze langslepende kwestie’. Gelet hierop en ook op de sedertdien verstreken tijd totdat klaagster onderhavige klacht bij brief van 4 oktober 2016 bij de deken indiende, is de raad van oordeel dat aan klaagster geen recht tot klagen meer toekomt en dient zij niet ontvankelijk in haar klacht te worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart klaagster niet ontvankelijk.

 

 

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en P.J.W.M. Theunissen, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 september 2017.

 

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 september 2017

 

verzonden aan:

-            klaagster

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland – West Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

 

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-            klaagster

-            verweerder

-          de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland – West Brabant

-          de deken van de Nederlandse orde van advocaten

 

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

 

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl