Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-10-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:197

Zaaknummer

17-498/DH/RO-c

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing; klacht kennelijk ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 17 oktober 2017

in de zaak 17-498/DH/RO-c

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

    

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 29 juni 2017 met kenmerk R 2017/51 B ml/mb, door de raad ontvangen op 30 juni 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    De cliënte van verweerder (hierna: de verhuurder) is eigenaar van een appartementencomplex, waarin huurders gebruik kunnen maken van medische zorg. Klager huurt of huurde vanaf 2 oktober 2015 woonruimte in het appartementencomplex. Tussen klager en de verhuurder bestaat een geschil waarin diverse procedures zijn of worden gevoerd.

1.2    In één van de procedures heeft op 28 november 2016 een comparitie na antwoord plaatsgevonden.

1.3    In deze civiele bodemprocedure is vervolgens een voor klager nadelig vonnis gewezen.

1.4    In kort geding heeft verweerder, namens de verhuurder, ontruiming van de woning van klager gevorderd. De vordering is toegewezen.

1.5    De deurwaarder heeft in opdracht van verweerder en de verhuurder de ontruiming van de woning van klager aangezegd tegen 30 november 2016.

1.6    In één van de procedures tussen klager en de verhuurder heeft klager de behandelend rechter gewraakt.

1.7    Bij e-mails van 18 december 2016 (22:19 uur), 18 december 2016 (22.47 uur), 5 januari 2017, 2 februari 2017, 11 februari 2017 (9.25 uur) en 11 februari 2017 (15.46 uur) heeft klager bij de deken klachten ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft geweigerd tijdens de comparitie op 28 november 2016 om met klager te spreken over het schikken van de zaak.

b)    Verweerder heeft niet gesproken over de wijze waarop de bodemprocedure vormgegeven moest worden.

c)    Verweerder heeft meegewerkt aan een oneerlijke procesgang door de rechter niet te wijzen op de juiste wijze van afhandelen van een bodemprocedure, namelijk het horen van getuigen.

d)    Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door de deurwaarder op te dragen om de woning van klager te ontruimen twee dagen nadat de comparitie plaatsvond.

e)    Verweerder heeft eerst een bodemprocedure ingesteld en daarna een kort geding. Hiermee heeft verweerder de normale rechtsgang en de belangen van klager onevenredig geschonden.

f)    Verweerder heeft de woning van klager laten ontruimen met gebruikmaking van valse verklaringen.

g)    Verweerder heeft geweigerd de huissleutels van klager aan hem terug te geven.

h)    Door toedoen van verweerder heeft de deurwaarder onrechtmatig loonbeslag gelegd bij klager.

i)    Verweerder verscheen in toga tijdens de behandeling van wrakingsverzoek waarbij hij geen partij was.

j)    Klager wil tezamen met verweerder sprongcassatie instellen, maar verweerder weigert hieraan zijn medewerking te verlenen.

k)    Verweerder heeft klager een rekening gestuurd die klager ook al had ontvangen van de deurwaarder.

l)    Verweerder heeft na de mondelinge behandeling van het kort geding de volgende opmerking gemaakt: “Zo, dat was weer gezellig”. De opmerking is ongepast en kwetsend.

2.2    Op hetgeen klager aan de overige klachtonderdelen ten grondslag heeft gelegd zal hierna, voor zover van belang, nader in worden gegaan.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de klacht weersproken. Op zijn verweer wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de klacht zoals geformuleerd in de e-mail van klager van 2 februari 2017 (ook) in een ander dossier, met nummer 17-498/DH/RO-a, aan de raad is voorgelegd. Ook de klacht, zoals geformuleerd in de e-mail van klager van 11 februari 2017 (9.25 uur), over de op het briefpapier van verweerder genoemde aansprakelijkheidsbeperking is reeds aan de orde gesteld in de klacht met nummer 17-498/DH/RO-a. Ook in zijn e-mail van 11 februari 2017, 15.46 uur, herhaalt klager klachten die al aan de orde zijn gesteld in klacht 17-498/DH/RO-a. Klager is in deze onderdelen van zijn klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

4.2    De klacht richt zich tegen de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.3    De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

4.4    Het staat een advocaat vrij om namens zijn cliënt het standpunt in te nemen dat (het doen van onderzoek naar) een schikking niet zinvol of gewenst is. Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b) en c)

4.5    Het is aan de rechter om te beslissen wat er met een zaak gebeurt nadat een comparitie heeft plaatsgevonden. Het is niet de taak van een advocaat om de rechter daarover te informeren of adviseren.  Klachtonderdelen b en c zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d) en f)

4.6    De kantonrechter heeft een vonnis gewezen met ontruiming van de woning van klager als strekking. De voorzitter begrijpt dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Het stond verweerder derhalve vrij om, in opdracht van de verhuurder, de deurwaarder in te zetten om het ontruimingsvonnis ten uitvoer te leggen. De omstandigheid dat een bodemprocedure aanhangig was, doet daaraan niet af. Klachtonderdelen d en f zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.7    Het stond verweerder vrij om eerst een bodemprocedure in te stellen strekkend tot ontbinding van de huurovereenkomst en vervolgens een kort geding strekkend tot ontruiming van de woning. Anders dan klager voorstaat is deze gang van zaken niet in strijd met enige rechtsregel. Klachtonderdeel e is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel g)

4.8    Daargelaten dat verweerder heeft aangevoerd dat hij de huissleutels van de woning van klager niet in zijn bezit heeft (gehad), miskent klager met dit klachtonderdeel dat het (geëxecuteerde) ontruimingsvonnis met zich bracht dat klager geen toegang meer had tot zijn woning. Klachtonderdeel g is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel h)

4.9    Verweerder heeft aangevoerd dat de deurwaarder loonbeslag heeft gelegd ten laste van klager in verband met de incasso van de proceskosten waarin klager jegens de verhuurder was veroordeeld.

4.10    Verweerder heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de wet biedt om te komen tot executie van een vonnis. Klachtonderdeel h is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel i)

4.11    De behandeling van een wrakingsverzoek ter zitting is openbaar. Bovendien was verweerder, als partij in de hoofdzaak waarin klager een rechter had gewraakt, belanghebbende in de wrakingsprocedure. Gelet op een en ander mocht verweerder (in toga) bij de behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig zijn. Klachtonderdeel i is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel j)

4.12    Op verweerder rust als advocaat van de wederpartij van klager geen verplichting om op enige wijze medewerking te verlenen aan sprongcassatie. Klachtonderdeel j is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel k)

4.13    Klager heeft, zo blijkt uit dit klachtonderdeel, opgemerkt dat hij via twee kanalen, verweerder en de deurwaarder, dezelfde rekening heeft ontvangen. Klager is niet in zijn belangen geschaad. Klachtonderdeel k is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel l)

4.14    Voor zover verweerder daadwerkelijk de waarschijnlijk spottend bedoelde opmerking heeft gemaakt, de voorzitter kan dit niet met voldoende zekerheid vaststellen, heeft verweerder hiermee de grenzen van het betamelijke niet overschreden. Klachtonderdeel l is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 17 oktober 2017.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 oktober 2017 verzonden.