Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-11-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:221

Zaaknummer

17-624/DH/DH

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar gegrond. Verweerder heeft gedragsregel 37 geschonden door geen gevolg te geven aan verzoeken van de deken. Daarnaast heeft hij niet voldaan aan zijn verplichting als bedoeld in artikel 6.5 lid 1 onder b Voda en heeft hij de financiële bijdrage aan de NOvA over het jaar 2017 niet tijdig voldaan. Bij beslissing van 4 juli 2016 onder nummer 15-462/DH/DH heeft de raad aan verweerder een waarschuwing opgelegd omdat hij onvoldoende had gereageerd op verzoeken van de deken en niet tijdig had voldaan aan zijn betalingsverplichting aan de lokale Orde. Verweerder heeft klaarblijkelijk niets van deze veroordeling geleerd. De raad legt daarom een geheel voorwaardelijke schorsing van 4 weken op, met een proeftijd van 2 jaar. De inzagetermijn als bedoeld in artikel 8a lid 3 Advocatenwet wordt verkort tot twee jaar.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 20 november 2017

in de zaak 17-624/DH/DH

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Den Haag

ambtshalve

klager

tegen:

verweerder

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 16 augustus 2017 met kenmerk K182 2017 dk/sh, door de raad per e-mail ontvangen op 16 augustus en per post op 18 augustus 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) het onderhavige dekenbezwaar tegen verweerder ingediend. 

1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 18 september 2017 in aanwezigheid van verweerder en de deken, vergezeld door stafjurist mr. H. 

1.3 De raad heeft kennis genomen van de bij 1.1 genoemde brief van de deken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 15 oktober 2015 heeft de deken een eerder dekenbezwaar jegens verweerder ingediend bij de raad. Die zaak is bij de raad geregistreerd onder nummer 15-462/DH/DH. Verweerder werd verweten dat hij bij een controle op de naleving van de Verordening op de vakbekwaamheid niet kon aantonen voldoende opleidingspunten te hebben behaald en ook diverse malen in het geheel niet had gereageerd op verzoeken van of namens de deken. Voorts verweet de deken verweerder dat hij de hoofdelijke omslag ten behoeve van de lokale Orde onbetaald had gelaten. Het dekenbezwaar is door de raad bij beslissing van 4 juli 2016 gegrond verklaard. De raad heeft aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd.

2.2 Op 16 december 2015 heeft de deken een eerste kantoorbezoek aan verweerder gebracht. Tijdens het bezoek meldde verweerder dat hem die week was gebleken dat de premie voor zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering niet was betaald, waardoor hij onverzekerd was. Inmiddels had hij de premie wel voldaan. Tevens is bij dat bezoek gebleken dat verweerder niet beschikte over een Stichting Derdengelden en een kantoorhandboek en dat hij ook geen waarnemingsovereenkomst had.

2.3 Het verslag van het eerste kantoorbezoek is op 22 december 2015 aan verweerder gezonden. In dit verslag is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) Soliditeit van het kantoor (…)

De huur is € 10.200,= per jaar. Dat is niet erg hoog maar komt doordat de eigenaar van het appartement een besloten vennootschap is, [B.V. X], waarbij u bent betrokken, althans waarvoor u kennelijk werkzaamheden verricht. U mag in ruil daarvoor voor een gereduceerd bedrag huren. U heeft geen formele positie binnen [B.V. X]. Graag ontvang ik een afschrift van de huurovereenkomst en verzoek ik u mij te informeren over het soort werkzaamheden dat u voor [B.V. X] verricht. (…)

2.4 Op 5 februari 2016 heeft de deken een tweede kantoorbezoek aan het kantoor van verweerder gebracht. Tijdens dit bezoek heeft de deken geconstateerd dat verweerder de nodige aandacht had besteed aan het op orde brengen van zijn kantoororganisatie. Zijn Stichting Derdengelden beschikte evenwel slechts over één bestuurder, hetgeen niet is toegestaan. Bij brief van 18 februari 2016 heeft de deken verweerder zijn bevindingen toegezonden. In deze brief heeft de deken tevens aangekondigd in september 2016 opnieuw een bezoek aan het kantoor van verweerder te zullen brengen, om te kunnen beoordelen of verweerder de positieve lijn voor wat betreft zijn kantoororganisatie had doorgezet. De deken heeft verweerder voorts verzocht om hem uiterlijk 1 maart 2016 een afschrift van een certificaat van een cursus Wwft, die verweerder op 11 februari 2016 had gevolgd, toe te zenden. Ook heeft de deken verweerder verzocht hem uiterlijk 1 maart 2016  te berichten omtrent de tweede bestuurder van de Stichting Derdengelden, alsmede hem een uittreksel uit de registers van de Kamer van Koophandel toe te zenden.

2.5 Tussen het tweede en het derde kantoorbezoek ontving de deken van verweerder onder meer een uittreksel uit het Handelsregister met betrekking tot de Stichting Derdengelden. Daaruit bleek dat niet was voldaan aan de eisen, aangezien beide bestuurders zelfstandig bevoegd waren om de Stichting te vertegenwoordigen. Verweerder is verzocht om dit aan te passen, hetgeen hij, na een rappel, ook heeft gedaan. 

2.6 Op 27 september 2016 heeft de deken een derde kantoorbezoek aan het kantoor van verweerder gebracht, aangezien hij van de Nederlandse Orde van Advocaten het bericht had ontvangen dat verweerder de financiële bijdrage over de jaren 2013, 2014 en 2015 onbetaald had gelaten. Op 10 oktober 2017 heeft de deken verweerder een verslag van dat bezoek toegezonden. In dat verslag is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) Op 27 september brachten [mr. H.] (…) en ik een herhaald bezoek aan uw kantoor. De voornaamste reden voor het bezoek ditmaal was het bericht van de Nederlandse Orde van Advocaten over de openstaande facturen betreffende de financiële bijdrage. Het betrof een bedrag van ruim € 3.700,= voor de bijdrages over de jaren 2013, 2014 en 2015. Ondanks dat u van de NOvA al een vonnis heeft gekregen en u door de deurwaarder bent aangeschreven, bent u nog altijd niet tot betaling overgegaan. Wij begrepen dat u de financiële bijdrage over het jaar 2016 enkele dagen voor ons bezoek heeft voldaan. (…)

We hebben uw concept-jaarstukken 2015 gekregen. Dit zijn interne opstellingen. Ik ontvang graag daarnaast nog uw aangifte IB 2014 en 2015. (…)

Ik constateer dat ik in mijn brief aan u van 18 [de raad begrijpt: 22] december 2015 heb verzocht om een afschrift van de huurovereenkomst die u heeft gesloten met [B.V. X], een onderneming die op uw kantooradres ingeschreven staat. Ik heb u ook verzocht aan te geven welke werkzaamheden u voor dit bedrijf heeft verricht. U heeft mij die informatie niet verstrekt. Graag ontvang ik die binnen twee weken na heden. Tevens ontvang ik graag uiterlijk eind oktober a.s. de bevestiging en het betalingsbewijs voor de financiële bijdrage aan de NOvA over de jaren 2013, 2014 en 2015. (…)”

2.7 Verweerder heeft niet op dit bericht van de deken gereageerd. Bij brief van 15 november 2016 heeft de deken verweerder als volgt bericht:

“(…) Bij brief van 10 oktober jl. heeft u mijn bevindingen ontvangen naar aanleiding van het herhaalde bezoek aan uw kantoor op 27 september jl. Naar aanleiding daarvan heb ik u verzocht ons stukken toe te zenden. Het ging om de volgende stukken:

- uw aangifte IB 2014 en 2015;

- een kopie van de huurovereenkomst die u heeft gesloten met [B.V. X];

- een overzicht van de werkzaamheden die u voor [B.V. X] heeft verricht;

- bewijs van betaling van de financiële bijdrage aan de NOvA over de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016.

Ik verzoek u vriendelijk deze stukken thans uiterlijk 21 november a.s. aan mij toe te zenden. (…)”

2.8 Verweerder heeft daar bij e-mail van 16 november 2016 als volgt op gereageerd:

“(…) Zojuist ontving ik uw brief van 15 dezer. Hierin verwijst u naar een eerdere brief van 10 oktober. De laatste heb ik echter niet ontvangen. Kunt u mij een kopie zenden? (…)

Wat betreft de door u gevraagde stukken:

De aangifte is nog niet gedaan. Nadat deze gedaan is zal ik een afschrift zenden.

De huurovereenkomst (c.q. huurbevestiging) hebt u bij de gelegenheid van uw bezoek begin dit jaar ter inzage gehad. Om een afschrift is toen niet verzocht. Volledigheidshalve gaat deze hierbij. Bij die gelegenheid is ook gesproken over mijn werkzaamheden voor [B.V. X]. Deze betreffen uitsluitend ondersteunende activiteiten op redactioneel en secretarieel vlak (indien van toepassing).

Het betalingsbewijs zend ik u separaat. Dit moet nog geprint worden. (…)”

2.9 De stafjurist van het bureau van de Haagse Orde van Advocaten heeft verweerder vervolgens bij e-mail van 14 december 2016 bericht dat zij de aangifte IB over 2014 en 2015 nog altijd niet van hem had ontvangen, evenmin als het bewijs van betaling van de financiële bijdrage aan de NOvA over de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016. Zij heeft verweerder meegedeeld genoemde stukken uiterlijk 21 december 2016 te willen ontvangen, alsmede een omschrijving en overzicht van alle werkzaamheden die verweerder had verricht voor B.V. X.

2.10 Op 14 december 2016 heeft verweerder daar per e-mail als volgt op gereageerd:

“(…) Zoals ik u in mijn eerdere mail al berichtte is de aangifte nog niet gedaan. Deze kan ik u dus ook niet verstrekken. Het betalingsbewijs dien ik u inderdaad nog te zenden; dat is mij ontschoten.

Wat betreft de werkzaamheden ten behoeve van [B.V. X] kom ik toch echt niet verder dan ik onderstaand [in de e-mail van 16 november 2016; griffier] al schreef. Het gaat om sporadisch overleg over eventuele uit te geven werken en het in voorkomend geval doorzenden van ontvangen stukken. (…)”

2.11 Bij e-mail van 7 juni 2017 heeft een medewerker van het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten verweerder bericht dat de deken zijn aangifte IB over 2014 en 2015 uiterlijk op 5 juli 2017 wenste te ontvangen.

2.12 Bij e-mail van 6 juli 2017 heeft een medewerker van het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten verweerder bericht dat zijn aangiften IB over 2014 en 2015 nog steeds niet waren ontvangen en dat deze uiterlijk op 14 juli 2017 in het bezit van de deken dienden te zijn.

2.13 Bij e-mail van 1 augustus 2017 te 11.29 uur heeft de stafjurist van het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten verweerder bericht dat de deken nog altijd niet de aangiften IB over 2014 en 2015 had ontvangen en dat verweerder inmiddels ook zijn balans en staat van baten en lasten over 2016 gereed diende te hebben. Zij heeft in haar e-mail meegedeeld dat de deken uiterlijk op 4 augustus 2017 alle genoemde stukken wenste te ontvangen en haar e-mailbericht afgesloten met de mededeling dat, gelet op de vele keren dat verweerder inmiddels om deze stukken was gevraagd, geen nader uitstel zou worden verleend. Indien de stukken niet binnen de gestelde termijn zouden zijn ingediend, zou de deken zich genoodzaakt zien om een dekenbezwaar tegen verweerder in te dienen.

2.14 Verweerder heeft daar bij e-mail van 1 augustus 2017 te 11.38 uur als volgt op gereageerd:

“(…) Bijgaand zend ik nogmaals de aangifte 2014, die volgens mij al lang geleden verstrekt is.

Wat betreft de aangifte 2015 kan ik helaas niet aan uw verzoek voldoen. Deze is eenvoudigweg nog niet gedaan, zodat ik deze ook niet verstrekken kan. Mijn boekhouder geniet inmiddels van zijn welverdiende vakantie en heeft deze gewoon door grote drukte niet afgekregen voor zijn vertrek.

Gelooft u mij, het is geen onwil, maar wat ik niet heb kan ik ook niet verstrekken. (…)”

2.15 De stafjurist van het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten heeft verweerder bij e-mail van 1 augustus 2017 te 16.54 uur bericht dat zijn antwoord niet volstond, aangezien verweerder sinds het kantoorbezoek in september 2016 werd verzocht om de deken de belastingaangiften over 2014 en 2015 toe te zenden. De aangifte over 2014 had de deken eerst na diverse herinneringen ontvangen en de aangifte over 2015 was nog altijd niet gereed. De stafjurist van het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten heeft verweerder er op gewezen dat hij gehouden is om op 1 juli van ieder boekjaar de balans en de staat van baten en lasten te produceren. Verweerder werd vervolgens voor de laatste keer in de gelegenheid gesteld om de gevraagde stukken binnen een week aan te leveren.

2.16 Bij e-mail van 3 augustus 2017 heeft verweerder geantwoord dat het - vanwege de vakantie van zijn boekhouder - niet mogelijk was om de gevraagde stukken binnen één week aan te leveren, maar wel uiterlijk op 8 september 2017.

2.17 Bij brief van 16 augustus 2017 heeft de deken het onderhavige dekenbezwaar ingediend bij de raad.

3 BEZWAAR

3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 37;

b) hij in strijd heeft gehandeld met artikel 6.5 van de Verordening op de advocatuur;

c) hij de financiële bijdrage aan de Nederlandse Orde van Advocaten over het jaar 2017 niet (tijdig) heeft voldaan.

3.2 Ter toelichting op klachtonderdeel c heeft de deken aangevoerd dat verweerder op 18 januari 2017 een betalingsverzoek is toegezonden voor de financiële bijdrage aan de Nederlandse Orde van Advocaten. Het bedrag ter hoogte van EUR 790,- is - ook na een herinnering op 16 maart 2017 en een aanmaning op 6 april 2017 - niet door verweerder betaald.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft ter zitting van 2 oktober 2017 van de raad verklaard dat hij in de e-mail van 1 augustus 2017 van de stafjurist van het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten (zie onder 2.13) eenvoudigweg over het hoofd heeft gezien dat hem werd verzocht zijn balans en staat van baten en lasten over 2016 aan de deken te zenden. Deze stukken zijn nog niet klaar; daar wordt nog aan gewerkt.

4.2 Ter zitting van 2 oktober 2017 heeft verweerder tevens verklaard dat hij de deken een toelichting heeft gegeven over de huurafspraak met B.V. X. Verweerder doet niets voor B.V. X, want die B.V. ontplooit niet veel activiteiten. Het enige wat hij doet, is het doorsturen van poststukken. Een goede relatie van verweerder, woonachtig in het buitenland, heeft op enig moment het plan opgevat om een juridische uitgeverij te beginnen in Nederland. In het door deze relatie aangekochte pand houdt verweerder thans kantoor. De relatie van verweerder heeft verweerder gevraagd of hij het kantoor wilde bemannen, om te voorkomen dat het leeg zou komen te staan. Verweerder heeft daarmee ingestemd onder de voorwaarde dat hij zou bijdragen in de kosten. Hij kan de deken desgewenst meer informatie verstrekken.   

4.3 De aangifte IB over het jaar 2015 was nog niet klaar, zodat hij deze eenvoudigweg niet eerder dan op 8 september 2017 aan de deken kon verstrekken.

4.4 Verweerder heeft de financiële bijdrage over het jaar 2017 op 18 september 2017 aan de Nederlandse Orde van Advocaten betaald.

5 BEOORDELING

Klachtonderdeel a

5.1 Verweerder heeft niet, althans onvoldoende voortvarend en inhoudelijk gereageerd op diverse verzoeken van of namens de deken tot het verstrekken van inlichtingen en stukken, onder meer met betrekking tot zijn kantoorpand en zijn financiële situatie. Uit de hierboven genoemde feiten volgt onder meer dat de deken in de periode tussen 10 oktober 2016 en 1 augustus 2017 in ieder geval zes keer heeft moeten verzoeken om toezending van de aangifte IB over 2014, voordat verweerder aan dat verzoek gevolg gaf. Ook heeft de deken verweerder herhaaldelijk verzocht om toezending van betalingsbewijzen voor de financiële bijdrage aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

5.2 Bovendien heeft verweerder van elkaar afwijkende verklaringen afgelegd over het pand waar hij kantoor houdt. In de klachtprocedure bij de deken heeft verweerder aanvankelijk (zeer summier) verklaard dat hij voor B.V. X uitsluitend ondersteunende werkzaamheden op redactioneel en secretarieel vlak verrichte. Ter zitting van 18 september 2017 van de raad heeft verweerder echter verklaard dat het kantoorpand is aangekocht door een in het buitenland woonachtige relatie van verweerder, die het voornemen had om daar een juridische uitgeverij te vestigen. Verweerder heeft meegedeeld dat hij er - afgezien van het af en toe doorzenden van poststukken - alleen voor hoeft te zorgen dat het pand ‘bemand’ wordt. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder de deken aldus gebrekkig geïnformeerd.  

5.3 Door geen uitvoering te geven aan de verzoeken van de deken, heeft verweerder gedragsregel 37 geschonden. Deze gedragsregel strekt er onder meer toe de deken in staat te stellen te onderzoeken of een advocaat aan de op deze rustende elementaire verplichtingen heeft voldaan. Dit is essentieel voor het vertrouwen in de advocatuur. Wanneer een advocaat zijn medewerking niet verleent aan een onderzoek door de deken door niet te reageren op verzoeken, frustreert hij daarmee de met het tuchtrecht te dienen belangen.

Klachtonderdeel b

5.4 Artikel 6.5 lid 1 onder a van de Verordening op de advocatuur (Voda) bepaalt dat een advocaat de administratie van zijn praktijk voert op zodanige wijze dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen blijken. Lid 1 onder b van datzelfde artikel bepaalt dat een advocaat de balans en de staat van baten en lasten op schrift stelt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar.

5.5 Vaststaat dat verweerder de balans en staat van baten en lasten over 2016 (in ieder geval) op 18 september 2017 nog niet op schrift had gesteld, terwijl dit uiterlijk 1 juli 2017 had moeten zijn gebeurd . Verweerder heeft aldus niet voldaan aan artikel 6.5 lid 1 onder b Voda. Dit is tuchtrechtelijk laakbaar.

Klachtonderdeel c

5.6 Uit de hiervoor genoemde feiten volgt dat verweerder de financiële bijdrage aan de Nederlandse Orde van Advocaten over het jaar 2017 niet tijdig heeft voldaan. Volgens verweerder heeft hij de bijdrage op 18 september 2017 - de datum van de zitting bij de raad - betaald. Het eerste betalingsverzoek is hem echter reeds op 18 januari 2017 toegezonden en vervolgens is hij twee keer gerappelleerd, te weten op 16 maart en 6 april 2017. Verweerder heeft aldus niet tijdig aan zijn betalingsverplichting voldaan. Gesteld noch gebleken is dat dit verweerder niet kan worden aangerekend.

5.7 Het bezwaar van de deken is in alle onderdelen gegrond.

6 MAATREGEL

6.1  Uit het gegrond verklaarde dekenbezwaar volgt dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Hij heeft, door geen gevolg te geven aan verzoeken van de deken, niet alleen een voor het goed functioneren van het tuchtrecht essentiële regel geschonden, maar tevens het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Daarnaast heeft hij niet voldaan aan zijn verplichting als bedoeld in artikel 6.5 lid 1 onder b Voda, die van groot belang is voor het vertrouwen in de advocatuur, en heeft hij de financiële bijdrage over het jaar 2017 niet tijdig voldaan, waardoor twijfel ontstaat over de financiële soliditeit van de praktijk van verweerder.

6.2 Bij beslissing van 4 juli 2016 onder nummer 15-462/DH/DH heeft de raad aan verweerder een waarschuwing opgelegd omdat hij onvoldoende had gereageerd op verzoeken van de deken en niet tijdig had voldaan aan zijn betalingsverplichting aan de lokale Orde. Verweerder heeft klaarblijkelijk niets van deze veroordeling geleerd. Daarom zal de raad thans een zwaardere maatregel opleggen. Alles overziend acht de raad oplegging van een geheel voorwaardelijke schorsing van 4 weken passend en geboden. De inzagetermijn als bedoeld in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet zal worden verkort tot twee jaar.

7 KOSTENVEROORDELING

7.1 De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het bezwaar gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 4 (vier) weken op;

-  bepaalt dat de schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders zal bepalen op de grond dat verweerder voor het einde van de hierna vast te stellen proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-     stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-  bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.H.M. Nijhuis en P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 november 2017.

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 november 2017 verzonden.