Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-11-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:239

Zaaknummer

170027

Inhoudsindicatie

Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Hierbij heeft het hof opgemerkt dat - in aansluiting op het oordeel van de raad dat een bespreking met klager aangewezen was, met name gezien de omstandigheid dat de berekende draagkracht een aanzienlijk hogere bijdrage mogelijk maakte en dat verweerder op dit punt, ook gezien zijn regietaak, in het belang van klager naar eventuele alternatieven had moeten zoeken en die aan klager moeten voorleggen -  verweerder zich wellicht beter had kunnen refereren aan het verzoek van de vrouw. Deze optie is niet besproken met klager, wat wel voor de hand had gelegen, noch beproefd.

Inhoudsindicatie

Volgt bekrachtiging van de uitspraak van de raad.

Uitspraak

Beslissing                                   

van 24 november 2017

in de zaak 170027

    naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 9 januari 2017, gewezen onder nummer 16-829 aan partijen toegezonden op 9 januari 2017, waarbij van de klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel a gegrond is verklaard en de overige klachtonderdelen ongegrond. Verweerder is de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,00 en de proceskosten van € 25,00 aan klager en van de kosten van de behandeling van de zaak van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten. 

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:1. 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 8 februari 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 29 september 2017, waar klager, vergezeld van mr. S, en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep aan de orde, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder klager ondeugdelijk heeft geadviseerd met betrekking tot de kinderalimentatie;

b) (…);

c) (…);

d) (…);

3.2 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel a) dat door de advisering van verweerder de kinderalimentatie te hoog is vastgesteld waardoor klager aanzienlijke financiële problemen heeft gekregen en schade heeft geleden. Verweerder had de cijfers over 2008, 2009 en 2010 en niet die over 2011 moeten nemen. Verweerder heeft nooit gevraagd waarom de winst in 2011 zo hoog was uitgepakt en hij heeft nagelaten een prognose van de kasstromen van 2012 te maken. Verweerder heeft na ontvangst van de jaarcijfers – zonder nader onderzoek of nadere vraagstelling – direct de draagkrachtberekening laten uitvoeren door een extern administratie-kantoor en deze vervolgens ingediend bij de rechtbank. Verweerder heeft nagelaten aandacht te besteden aan de bedrijfsstrategie en bedrijfsvoering van klager. Verweerder had de alimentatieberekening niet zomaar één op één mogen inbrengen in de procedure. Verweerder had een schikkingsvoorstel kunnen doen en in dat verband uitstel kunnen vragen of hij had – in afwachting van de ‘echte’ cijfers – een voorschot kunnen aanbieden. Door te handelen zoals verweerder heeft gedaan, is de (te hoog uitgevallen) draagkrachtberekening op een presenteerblaadje aangeboden aan de wederpartij, aldus klager.

3.3 Klager vordert vergoeding van de door hem geleden schade.

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.    

5    BEOORDELING  

Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Hierbij merkt het hof op dat - in aansluiting op het oordeel van de raad dat een bespreking met klager aangewezen was, met name gezien de omstandigheid dat de berekende draagkracht een aanzienlijk hogere bijdrage mogelijk maakte en dat verweerder op dit punt, ook gezien zijn regietaak, in het belang van klager naar eventuele alternatieven had moeten zoeken en die aan klager moeten voorleggen -  verweerder zich wellicht beter had kunnen refereren aan het verzoek van de vrouw. In het geval van referte had verweerder mogelijk geen berekening aan de rechtbank hoeven te overleggen, en zou de alimentatie waarschijnlijk zijn vastgesteld op het door de vrouw verzochte bedrag van € 472,50 per maand per kind in plaats van € 597,50 per maand per kind. Deze optie is niet besproken met klager, wat wel voor de hand had gelegen, noch beproefd.

De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad wordt derhalve bekrachtigd.

   

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt - voor zover aan het hof voorgelegd - de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 9 januari 2017, gewezen onder nummer 16-829.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, en N.H. van Everdingen, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2017.

                      

griffier    voorzitter    

       

De beslissing is verzonden op 24 november 2017.