Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-11-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:181

Zaaknummer

6399

Inhoudsindicatie

Van beslissing op wrakingsvezoek is geen appel mogelijk. Geen fundamenteel rechtsbeginsel geschonden. Niet-ontvankelijk..

Uitspraak

Beslissing van 29 november 2013

in de zaak 6399

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerders

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 14 februari 2012, onder nummer 11-322U, aan partijen toegezonden op 14 februari 2012, waarbij een wrakingsverzoek van klaagster tegen verweerders is afgewezen en is bepaald dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen indien en voor zover dat verzoek op dezelfde feiten en omstandigheden is gegrond die in deze beslissing als ontoereikend zijn geoordeeld.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 26 maart 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerders;

- het proces-verbaal van de zitting van het hof van 14 december 2012;

- de op die zitting door klaagster overgelegde pleitnotities;

- de brieven van klaagster aan het hof van 7 en 23 januari 2013;

- het e-mailbericht van verweerders aan het hof van 12 maart 2013;

- het faxbericht van mr. X. van 11 maart 2013.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 december 2012. De behandeling is toen aangehouden omdat onvoldoende tijd beschikbaar was voor het pleidooi van klaagster. Ter openbare zitting van 5 april 2013 heeft het hof de behandeling opnieuw aangevangen, omdat het anders was samengesteld dan op 14 december 2012. Op 5 april 2013 is klaagster verschenen. Zij heeft gepleit aan de hand van overgelegde notities.

3 DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP

3.1 Ingevolge artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv.), dat ingevolge artikel  47 lid 2 van de Advocatenwet van overeenkomstige toepassing is op het door klaagster bij de raad ingediende wrakingsverzoek, staat geen rechtsmiddel open tegen de beslissing die de wrakingskamer van de raad op dat verzoek heeft gegeven. 

3.2 Er is plaats voor doorbreking van dat zogenoemde rechtsmiddelverbod indien de wrakingskamer bij de behandeling van het verzoek of in de beslissing daarop enig fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden.

3.3 Klaagster voert in hoger beroep aan dat de wrakingskamer op ontoereikende grond heeft bepaald dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen. Ingevolge artikel 515 lid 4 Sv. is daartoe slechts plaats in geval van misbruik, en de omstandigheden van de onderhavige zaak voldoen volgens klaagster niet aan de omschrijving die van misbruik wordt gegeven in de Memorie van Toelichting op dat artikellid.

3.4 Zelfs als juist zou zijn dat geen sprake was van misbruik in de zin van artikel 515 lid 4 Sv., dan nog is geen belang van klaagster geschonden dat beschermd wordt door een fundamenteel rechtsbeginsel. De aangevallen nevenbeslissing van de wrakingskamer heeft immers geen effect gesorteerd. Na de afwijzing van het wrakingsverzoek (op 14 februari 2012)  heeft de raad op 6 maart 2012 uitspraak in de hoofdzaak gedaan, zonder enig tussentijds schriftelijk of mondeling contact met klaagster, zodat onwaarschijnlijk is dat in de tussentijd aan de zijde van klaagster enige aanleiding is opgekomen voor indiening van een volgend wrakingsverzoek. Onder deze omstandigheden lag het op haar weg om in dit hoger beroep te stellen dat zodanige aanleiding zich  wel degelijk heeft voorgedaan, en dat zij van indiening van een volgend wrakingsverzoek is weerhouden door de nevenbeslissing van de wrakingskamer. Dat heeft zij niet gedaan.

3.5 Voor het overige voert klaagster in hoger beroep aan dat zij het niet eens is met de afwijzing van het wrakingsverzoek. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ligt in deze stelling niet besloten dat enig fundamenteel rechtsbeginsel zou zijn geschonden. Ook ambtshalve ontwaart het hof zodanige schending niet.

3.6 De slotsom luidt dat klaagster in haar hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard moet worden.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 14 februari 2012, onder nummer 11-322U,

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs., G.W.S. de Groot,

W.F. van Zant, R. Verkijk, W.J. van Andel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A.H. Holm-Robaard, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2013.