Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-02-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:128

Zaaknummer

6480

Inhoudsindicatie

Appel tegen opgelegde maatregel (zes maaden schorsing) slaagt, op grond van verontschuldigingen, vergoeding van schade, uitleg persoonlijke omstandigheden en acceptatie van advies van de deken wordt maatregel beperkt tot drie maanden schorsing voorwaardelijk.

Uitspraak

beslissing van 4 februari 2013

in de zaak 6480

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

1.

klager

2. de Deken van de orde van Advocaten in het

arrondissement Amsterdam

de deken

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 7 mei 2012, onder nummer 12-013A en 12-012A, aan partijen toegezonden op 7 mei 2012, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder in alle onderdelen gegrond is verklaard, het dekenbezwaar gegrond is verklaard en de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden is opgelegd. Voorts is uitgesproken dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijk rechtshulpverlener betaamt en is de openbaarmaking van de uitspraak bevolen.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 6 juni 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de brief van de gemachtigde van klaagster aan het hof van 9 juli 2012;

- de antwoordmemorie namens klaagster;

- de brief van de deken van 8 november 2012.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 7 december 2012, waar klaagster, vergezeld van haar gemachtigde, is verschenen. Voorts zijn verschenen de deken en verweerder. Door c.q. namens partijen is aan het hof een mondelinge toelichting gegeven op de klacht.

2.4 Naar aanleiding van de mededelingen van verweerder hebben klaagster en haar gemachtigde zich tijdens de zitting bereid verklaard enkele ogenblikken vrijwillig de zittingzaal te verlaten teneinde verweerder de gelegenheid te geven tegenover het hof en de deken nader enige zeer persoonlijke aspecten ter sprake te brengen en achtergronden te belichten die in de persoonlijke levenssfeer van verweerder zich hebben voorgedaan.

2.5 Na de uiteenzetting van verweerder is de behandeling voortgezet in de aanwezigheid van klaagster en haar gemachtigde. De voorzitter heeft een korte samenvatting gegeven van het verloop van de zitting tijdens hun afwezigheid.

3 KLACHT EN BEZWAAR:

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a. Klaagster gebrekkig heeft geïnformeerd over haar zaak, slecht bereikbaar is geweest en vragen niet heeft beantwoord waardoor klaagster zich door verweerder genegeerd voelt;

b. In de civiele procedure van Nuon c.s. tegen klaagster niet namens klaagster heeft geantwoord en – ondanks afspraak daartoe – geen verweer namens klaagster heeft gevoerd;

c. Verzuimd heeft hoger beroep in te stellen tegen het  vonnis van de kantonrechter van 4 juli 2011, waardoor de deurwaarder is overgegaan tot beslaglegging op het inkomen van klaagster,

Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat  verweerder, in strijd met artikel 46 Advocatenwet, niet heeft gereageerd op herhaalde verzoeken van de deken om een reactie op de klacht van klaagster en daardoor het tuchtrechtelijk onderzoek ernstig heeft gefrustreerd. De deken heeft de raad daarbij ter zitting van de raad verzocht uit te spreken dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijke rechtshulpverlener betaamt.

4 FEITEN

4.1 De feiten, zoals door de raad samengevat, en de door klaagster en de deken geformuleerde klachtonderdelen worden door verweerder niet betwist.

5 BEOORDELING

5.1 Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder in de behandeling van de zaak van klaagster en jegens de deken in ernstige mate in gebreke is gebleven en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad heeft de klachten en het dekenbezwaar dan ook terecht gegrond verklaard.

5.2 In zijn appelschriftuur maakt verweerder daarvoor zijn verontschuldigingen en geeft hij aan dat hij inmiddels persoonlijk de door klaagster geleden schade aan haar heeft vergoed. Ter zitting is dit door de gemachtigde van klaagster bevestigd. Voorts stelt hij dat heftige emotionele gebeurtenissen in zijn persoonlijke leven hem in zijn normale functioneren hebben belemmerd. Hij heeft nimmer de opzet gehad de deken te bruuskeren.

5.3 Door de raad is aan verweerder een zware maatregel opgelegd. Daarnaast is uitgesproken dat hij jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening behoort en is de openbaarmaking van de beslissing bevolen. Het hof vindt aanleiding in hetgeen door verweerder ter zitting nader is aangevoerd omtrent zijn persoonlijke omstandigheden ten tijde van de periode waarop de klacht ziet, om deze straf te mitigeren. Enerzijds is verweerder nog een betrekkelijk jonge advocaat die niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, anderzijds heeft verweerder bij het hof begrip gekweekt voor de moeilijke dilemma’s waarvoor hij zich in zijn persoonlijk leven gesteld zag en waardoor zijn praktijkuitoefening ernstig in gedrang kwam.

5.4 Verweerder heeft zich tegenover het hof bereid verklaard om het advies van de deken in te winnen hoe in de toekomst zijn werkzaamheden in te kleden teneinde mogelijke nieuwe beroepsfouten te voorkomen. De aansluiting bij een ander kantoor is daarbij een optie.

5.5 Het hof ziet op grond van het vorenstaande aanleiding om de beslissing van de raad te vernietigen voor wat betreft de onvoorwaardelijkheid en duur van de opgelegde schorsing, alsmede de gelaste openbaarmaking en aan verweerder een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk op te leggen voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 7 mei 2012 onder nrs. 12-013A en 12-012A gegeven, voor zover daarbij aan verweerder de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 6 maanden is opgelegd en de openbaarmaking van die beslissing is gelast;

en, opnieuw rechtdoende:

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden, welke maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de Raad van Discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaar aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt;

- bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige.

 

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. A.H.A. Scholten, S.A. Boele, G.J. Niezink en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2013.