Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:107

Zaaknummer

7247

Inhoudsindicatie

Verwijt klager onvoldoende van de ontwikkelingen in zijn zaak op de hoogte gehouden te hebben, gegrond, berisping.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 20 maart 2015

in de zaak 7247

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 15 juli 2014, onder nummer 14-002A, aan partijen toegezonden op 15 juli 2014, waarbij van een klacht van  klager tegen verweerder klachtonderdeel a gegrond en klachtonderdeel b ongegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2014:195.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 11 augustus 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 januari 2015, waar klager samen met zijn schoonmoeder en verweerder samen met zijn gemachtigde zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder klager niet op de hoogte heeft gehouden van (het uitblijven van) ontwikkelingen in de behandeling van de zaak en niet heeft gereageerd op de verzoeken van klager om contact met hem op te nemen.

b)    (…..)

4    FEITEN

    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Het beroep van verweerder richt zich tegen de beslissing van de raad voor zover de raad klachtonderdeel a gegrond heeft verklaard en aan verweerder de maatregel van berisping heeft opgelegd.

5.2    Het onderzoek ten aanzien van de gegrondheid van klachtonderdeel a heeft in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.3    Verweerder heeft een grief opgeworpen tegen de door de raad opgelegde maatregel van berisping en de daarvoor gegeven motivering. Terecht voert verweerder aan dat zijn door de raad vermelde tuchtrechtelijk verleden niet van invloed kan zijn op de hoogte van de maatregel. Het betreft immers slechts de vermelding van één gegrond verklaarde klacht in 2013, waarbij de raad het opleggen van een maatregel achterwege heeft gelaten. Het hof acht, opnieuw oordelend, wel de maatregel van waarschuwing passend gezien de periode waarin verweerder onvoldoende voor klager ondernam en hem door het uitblijven van enige bevestiging de hoop en verwachting liet koesteren dat verweerder zich voor klager sterk zou maken.

5.4    De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad slagen wat de hoogte van de op te leggen maatregel betreft, en worden voor het overige verworpen. De beslissing van de raad zal ten dele worden bekrachtigd en wat de maatregel betreft worden vernietigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 juli 2014, gewezen onder nummer 14-002A, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover klachtonderdeel a gegrond werd verklaard;

-    vernietigt deze beslissing voor zover daarbij aan verweerder de maatregel van berisping werd opgelegd;

en, in zoverre opnieuw beslissende:

-    legt aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs.  L. Ritzema, A.B.A.P.M. Ficq, J.P. Balkema en I.E.M. Sutorius, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2015.