Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-05-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:183

Zaaknummer

3213

Inhoudsindicatie

Artikel 13 verzoek uit 2000 per abuis gearchiveerd tot navraag door klager in 2014. Tijdverloop tast ontvankelijkheid niet aan. Beklag ongegrond. Door klager gewenste procedure is niet het juiste middel om zijn doelen te bereiken.

Uitspraak

Beslissing van 23 mei 2014

in de zaak 3213

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Midden-Nederland

(voorheen Utrecht)

deken

 

1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

1.1 Klager heeft een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat. Bij brief van 12 mei 2000 heeft de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht, verder te noemen ‘de deken’, geweigerd een advocaat aan te wijzen als zijn advocaat voor een zaak waarin vertegenwoordiging dan wel bijstand van een advocaat verplicht is. In een klaagschrift ontvangen op 15 juni 2000 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken heeft geweigerd een advocaat aan te wijzen.

1.2 Tegen deze beslissing van de deken heeft klager beklag ingesteld bij het Hof van Discipline (verder: het hof). De zaak is behandeld ter zitting van het hof van 20 oktober 2000 door o.a. mrs. F. Meeter en F.M. Wachter (verder: de leden).

1.3 Ter zitting heeft klager mrs. F. Meeter en F.M. Wachter gewraakt.

1.4 Het hof heeft het wrakingverzoek behandeld in zijn zitting van 23 maart 2001, waar verzoeker is verschenen.

1.5 Bij beslissing van 1 juni 2001 heeft het Hof van Discipline, aan partijen toegezonden op 1 juni 2001, vastgesteld dat de door klager ter zitting van 20 oktober 2000 en vervolgens ook ter zitting van 23 maart 2001 gedane verzoeken tot wraking niet zijn aan te merken als verzoeken tot wraking in de zin der wet.

1.6 Bij brieven van  5 december 2013 en 4 februari 2014 heeft klager onder meer verzocht om een datum voor de verdere mondelinge behandeling van zijn beklag ex artikel 13 lid 1 Advocatenwet.

 

2 HET VERVOLG

2.1 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 25 april 2014, waar klager is  verschenen. Klager  heeft gepleit aan de hand van een pleitnota. Verweerder heeft bericht gezonden van zijn afwezigheid.

3 BEOORDELING

3.1 Klager heeft ter zitting  uiteengezet dat naar zijn mening in de uitnodiging voor deze zitting ten onrechte  in de aankondiging is vermeld “ ontvankelijkheid zitting 25 april 2014 14.45 uur.” Dit betoog treft doel. Immers het hof had de behandeling reeds aangevangen op 20 oktober 2000. Dat de zaak door een administratieve vergissing na de beslissing van 1 juni 2001 ten onrechte is gearchiveerd en dat klager over de zaak nadien nimmer navraag aan het hof heeft gedaan  tast de ontvankelijkheid niet aan.

3.2 Blijkens de toelichting van klager wenst hij alsnog de behandeling van het oorspronkelijke verzoek. Daaruit valt af te leiden dat klager een advocaat toegewezen wil krijgen om een kort geding procedure tegen de Staat der Nederlanden aanhangig te maken om wetswijziging van onderdelen van de Grondwet en de Advocatenwet te bewerkstelligen en om een onvoorwaardelijke inschrijving als advocaat op het tableau te realiseren. Van de vordering tot buiten werking stelling van een mededeling in een baliebulletin van oktober 1997 heeft klager inmiddels afgezien.

3.3 De deken heeft dit verzoek afgewezen. Het hof is van oordeel dat de deken daarvoor gegronde redenen had. Het hof is namelijk van oordeel dat een (kort geding) procedure bij de civiele rechter  niet het middel is om de door klager gewenste doelen te bereiken zodat klager geen redelijk belang heeft bij inwilliging van het verzoek. Evenmin is gebleken dat klager (vergeefs) heeft getracht meerdere advocaten bereid te vinden deze zaak in behandeling te nemen.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

  Verklaart het beklag ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.D.R.M. Boumans, C.A.M.J. Raymakers en D.J. Markx, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2014.