Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-05-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:113

Zaaknummer

180041

Inhoudsindicatie

Artikel 13-beklag. Meerdere rechtshulpverleners en advocaten hebben zich verdiept in de zaak van klager. De door hen gegeven adviezen zijn voldoende weloverwogen en – in het bijzonder de voorgestelde aanpak om de wederpartij eerst buiten rechte aan te schrijven alvorens een procedure bij de rechter aan te spannen – komen het hof adequaat en juist voor. Gelet op het aantal advocaten dat de zaak heeft beoordeeld, is niet aannemelijk dat een nieuwe advocaat een ander standpunt zal innemen. Voorts heeft klager niets aangevoerd op grond waarvan de bevindingen van de advocaten onjuist zouden zijn. Met de deken is het hof van oordeel dat de bevindingen van de advocaten een gegronde reden opleveren als bedoeld in artikel 13 Advocatenwet. Beklag ongegrond.                   

Uitspraak

BESLISSING

van 25 mei 2018

in de zaak 180041

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Bij brief van 1 februari 2018 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd op 12 februari 2018 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 13 februari 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van de brief van de deken van 8 maart 2018, ontvangen ter griffie van het hof op 9 maart 2018, met bijlage.

2.3    De zaak is door het hof in raadkamer behandeld op 20 april 2018.

3    FEITEN

3.1    Op 29 mei 2013 is klager op zijn scooter aangereden door een auto. De aansprakelijkheid voor het ongeval is door de verzekeraar van de auto, [verzekeraar], erkend. [Verzekeraar] heeft een bedrag van € 743,22 betaald aan klager voor de vergoeding van de schade aan de scooter en de kleding van klager.

3.2    Klager stelt zich op het standpunt dat de door hem geleden schade door het scooterongeval beduidend hoger is dan de gegeven schadevergoeding, mede op basis van rug- en knieklachten en problemen van psychische aard. [Verzekeraar] heeft in dit kader in augustus 2015 een voorstel gedaan tot betaling van een bedrag van € 2.500,- ter afwikkeling van de schade. Dit voorstel is naar de toenmalige belangenbehartiger van klager gestuurd.

3.3    Klager is achtereenvolgens bijgestaan door [letselschadebureau 1] en [letselschadebureau 2], waarna hij in juli 2016 is geadviseerd door mr. L., advocaat. Mr. L. concludeerde op basis van het dossier van klager dat een causaal verband tussen het ongeval en de door klager gestelde medische klachten niet (voldoende) kon worden aangetoond, omdat de medische klachten van klager reeds voor het ongeval aanwezig waren. Voorts adviseerde mr. L. contact op te nemen met [verzekeraar], omdat het laatste bericht aan [verzekeraar] van (een gemachtigde van) klager van geruime tijd daarvoor dateerde. Tevens stelt

mr. L. vast dat klager enkel vertrouwen in de rechter had en desgevraagd aangaf geen vertrouwen in mr. L. te hebben. Mr. L. achtte het niet in het belang van klager de vordering direct aan de rechter voor te leggen, waarna klager heeft gedreigd een klacht over mr. L. in te dienen. Mr. L. heeft de zaak van klager niet verder behandeld, nu volgens hem het daarvoor noodzakelijke vertrouwen van klager ontbrak.

3.4    Klager heeft zijn zaak voorgelegd aan andere advocaten, onder wie mrs. H. en O., advocaten te R. Deze advocaten hebben aangegeven de zaak van klager niet in behandeling te willen nemen, omdat het verzoek van klager om € 350.000,- aan schadevergoeding te vorderen niet realistisch is en klager aan dit bedrag blijft vasthouden.

3.5    Vervolgens heeft klager zich in januari 2017 gewend tot de deken te Rotterdam met het verzoek voor de zaak tegen [verzekeraar] een advocaat aan te wijzen op grond van artikel 13 Advocatenwet. Dit verzoek is doorgezonden naar de deken te Amsterdam [de deken], omdat [verzekeraar] is gevestigd in Amsterdam. Bij brief van 25 januari 2017 heeft de deken klager onder meer uitleg gegeven over de procedure op basis van artikel 13 Advocatenwet en klager geïnformeerd dat meer onderzoek moet worden gedaan voordat de deken kan beslissen of al dan niet een advocaat moet worden toegewezen. Hierbij is door de deken uitgelegd dat – indien een advocaat en zijn cliënt van gedachten verschillen over de vraag of het starten van een procedure tegen een wederpartij in het belang van de cliënt is – de advocaat niet is gehouden op verzoek van de cliënt de procedure te starten.

3.6    De deken heeft bij brief van 17 maart 2017 mr. S., letselschadeadvocaat, verzocht een advies te geven over de haalbaarheid van de zaak van klager. Mr. S. heeft de zaak van klager bestudeerd en een advies over de kwestie gegeven. Mr. S. heeft ingeschat dat klager maximaal € 5.518,49 aan schadevergoeding kon vorderen van [verzekeraar]. Aan dit standpunt ligt onder meer ten grondslag dat volgens mr. S. bewijs voor het causaal verband tussen de medische klachten en het ongeval ontbreekt. Daarbij heeft mr. S. aangegeven dat zij op basis van de Gedragsregels advocatuur gehouden is eerst de wederpartij buiten rechte te verzoeken de schade te vergoeden en daarna - als blijkt dat de wederpartij hiertoe niet bereid is - de vordering pas kan worden voorgelegd aan de rechter. Dat mr. S. eerst buiten rechte de vordering tot schadevergoeding van € 5.518,49 zal indienen bij [verzekeraar], is door mr. S. opgenomen in de door klager ondertekende opdrachtbevestiging.

3.7    In mei 2017 heeft klager mr. S. geïnformeerd dat hij het oneens was met het door haar ingeschatte  schadebedrag en dat klager dacht aan een schadebedrag van

€ 350.000. Mr. S. heeft vervolgens aangegeven dat deze vordering onderbouwd moet kunnen worden, omdat de rechter deze anders zal afwijzen en klager in de proceskosten zal veroordelen. Mr. S. heeft vermeld dat zij niet zag hoe op basis van het dossier van klager tot een dergelijke vordering kon worden gekomen. Vervolgens heeft klager gedreigd een klacht in te dienen tegen mr. S., waarna mr. S. haar werkzaamheden bij brief van 15 mei 2017 heeft neergelegd. Door klager is aangegeven dat sprake was van een misverstand, waarna mr. S. haar werkzaamheden heeft hervat.

3.8    Mr. S. heeft in overleg met klager stukken opgevraagd bij artsen van klager. Uit deze stukken bleek dat veel van de medische klachten van klager reeds bestonden voordat het ongeval plaatsvond. Mr. S. heeft namens klager een brief opgesteld voor [verzekeraar], waarna klager bij mr. S. heeft aangegeven dat hij direct een procedure bij de rechter wenste te starten. Mr. S. heeft uitgelegd dat [verzekeraar] nog geen buitengerechtelijk verzoek had gehad van klager, waarop [verzekeraar] de gelegenheid zou krijgen te reageren. Klager heeft vervolgens mr. S. opnieuw geïnformeerd dat zij geen brief voor [verzekeraar] hoefde op te stellen, omdat klager de zaak direct aan de rechter wenste voor te leggen. Mr. S. heeft haar werkzaamheden daarna neergelegd, omdat het meningsverschil tussen haar en klager onoverbrugbaar was.

3.9    Op 15 november 2017 heeft klager de deken opnieuw verzocht een advocaat aan te wijzen voor het instellen van een schadevordering tegen [verzekeraar] bij de rechtbank.

3.10    Bij brief van 8 maart 2018 heeft de deken dit verzoek gemotiveerd afgewezen.

4    BEOORDELING

4.1    Klager heeft in zijn beklag tegen de beslissing van de deken aangevoerd dat hij zijn schade wenst te laten taxeren door een onafhankelijke deskundige, die door de rechter moet worden aangewezen. Hierin is klager door de verschillende rechtshulpverleners niet begrepen. Klager wenst dat enkel de rechter (en geen advocaat) zijn mening geeft over de door klager geleden schade.

4.2    Artikel 13 lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een verzoek tot aanwijzing van een advocaat alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen.

4.3    Het hof is van oordeel dat dergelijke gronden hier aanwezig zijn. Meerdere rechtshulpverleners en (letselschade)advocaten hebben zich verdiept in de zaak van klager. Naast mr. O. en mr. H. hebben mr. L. en mr. S. de zaak bestudeerd. De door mrs. L. en S. gegeven adviezen zijn (voldoende) weloverwogen en – in het bijzonder de voorgestelde aanpak om [verzekeraar] eerst buiten rechte aan te schrijven alvorens een procedure bij de rechter aan te spannen - komen het hof adequaat en juist voor. Gelet op het aantal advocaten dat al naar de zaak heeft gekeken is niet aannemelijk dat een nieuwe advocaat een ander standpunt zal innemen. Klager heeft ook niets aangevoerd op grond waarvan de bevindingen van voormelde advocaten onjuist zouden zijn. Met de deken is het hof dan ook van oordeel dat de bevindingen van de advocaten een gegronde reden opleveren als bedoeld in artikel 13 Advocatenwet. Het beklag is dan ook ongegrond.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van 1 februari 2018 ongegrond.   

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, V. Wolting, E.M. Soerjatin, E.J. Numann, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2018.

   

griffier       voorzitter            

De beslissing is verzonden op 25 mei 2018.