Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-05-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:87

Zaaknummer

180005

Inhoudsindicatie

Verzoek om aanwijzing van een advocaat (artikel 13 Advocatenwet). Beklag. Klager heeft verzocht om aanwijzing van een advocaat voor het voeren van een civiele procedure tegen de Staat. De deken heeft een advocaat aangewezen. Deze advocaat heeft de bijstand beëindigd vanwege het ontbreken van vertrouwen van klager in haar. Daarop heeft klager de deken verzocht zijn beslissing om de advocaat aan te wijzen te herroepen en een nieuw, vervangend besluit te nemen en aan hem een advocaat aan te wijzen. De deken heeft het verzoek afgewezen. Klager is niet-ontvankelijk in zijn beklag tegen de toewijzende beslissing van de deken omdat de Advocatenwet niet voorziet in de mogelijkheid om hier tegen op te komen. Van een verkapte afwijzing is geen sprake. Het beklag tegen de afwijzende beslissing van de deken is ongegrond. Door zijn ondoordachte handelwijze heeft klager zichzelf in de situatie gebracht dat hij geen advocaat heeft. Het beroep van klager op het Unierecht gaat niet op.

Uitspraak

Beslissing

van 14 mei 2018

in de zaak 180005

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 18 december 2017 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 4 januari 2018 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 8 januari 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    het schrijven van de deken van 25 januari 2018, ontvangen ter griffie van het hof op 26 januari 2018;

-    het schrijven van klager van 3 februari 2018, ontvangen ter griffie van het hof per fax op 3 februari 2018 en per post op 8 februari 2018;

-    het schrijven van klager van 10 februari 2018, ontvangen ter griffie van het hof per fax op 10 februari 2018 en per post op 13 februari 2018;

-    het schrijven van de griffier van 12 februari 2018;

-    het schrijven van klager van 22 februari 2018, ontvangen ter griffie van het hof per fax op 23 februari 2018 en per post op 27 februari 2018.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 6 april 2018, waar klager en de deken vergezeld van mr. H zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    FEITEN

3.1    Het volgende is komen vast te staan:

3.2    Klager ontving een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheid (WAO). Bij besluit van 29 oktober 2008 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de mate van arbeidsongeschiktheid van klager gewijzigd. Klager heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 juni 2009 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Klager heeft hiertegen beroep ingesteld en, nadat de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard, vervolgens hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ingesteld. De CRvB heeft op 5 december 2012 het hoger beroep afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

3.3    Klager heeft zich op 21 november 2017 tot de deken gewend met het verzoek een advocaat aan te wijzen voor het voeren van een civiele procedure tegen de Staat. Volgens klager is de Staat jegens hem aansprakelijk voor de schade die hij als gevolg van de uitspraak van de CRvB van 5 december 2012 heeft geleden. Klager stelt dat de CRvB het Unierecht heeft geschonden.

3.4    De deken heeft bij brief van 28 november 2017 klager bericht dat hij mevrouw mr. B als advocaat heeft aangewezen. Aan deze aanwijzing heeft de deken de volgende voorwaarden verbonden:

“- Mr. B is aangewezen om u te adviseren betreffende de juridische haalbaarheid van uw wens om de staat aansprakelijk te stellen op grond van het unierecht voor schade die u stelt te hebben geleden als gevolg van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 december 2012.

-    Indien zij voldoende mogelijkheden ziet om met succes de staat aansprakelijk te stellen, zal zij u daarin bijstaan.

-    Indien zij daartoe geen mogelijkheden ziet, staat het haar vrij werkzaamheden voor u te beëindigen. Zij dient dit in een deugdelijk gemotiveerd advies aan u duidelijk te maken. Dat zal geen reden vormen opnieuw een advocaat aan te vragen.

-    Mr. B zal een toevoeging aanvragen voor haar bijstand bij de Raad voor Rechtsbijstand;

-    Zij behoeft haar werkzaamheden eerst aan te vangen na het verkrijgen van een toevoeging voor uw bijstand als hiervoor vermeld en betaling aan haar van de op basis van de toevoeging verschuldigde eigen bijdrage, alsmede betaling van eventuele griffierechten. Het staat haar vrij hiervoor een voorschot te bedingen”.  

3.5    Per e-mail van 1 december 2017 heeft mr. B contact opgenomen met klager en hem een formulier van de Raad voor de Rechtsbijstand voor de aanvraag van een toevoeging toegezonden. Klager heeft per e-mail op 4 december 2017 mr. B vragen gesteld over de bereikbaarheid van haar kantoor en haar kennis van het Europese aansprakelijkheidsrecht. Mr. B heeft klager op 5 december 2017 per e-mail laten weten dat zij zichzelf geschikt acht om klager te adviseren over de juridische haalbaarheid van zijn wens om de Staat met gerede kans op succes aansprakelijk te stellen op grond van het Unierecht. Zij heeft klager verzocht om het door hem ingevulde formulier voor de aanvraag van de toevoeging toe te zenden. Op 11 december 2017 heeft zij klager een herinnering mail toegestuurd. Vervolgens heeft klager diezelfde dag per e-mail aan mr. B onder meer het volgende bericht:

“Zo zeer ik uw streven waardeer, om zich in mijn zaak te verdiepen, zo zeer heb ik ook twijfel of uw streven voldoet, om tegen het rechterlijke gezag van de gewezen uitspraak in, een op het Unierecht gebaseerde schadeclaim tegen de Staat overtuigend te onderbouwen en in een juridisch debat te verdedigen. De voor u veiligste uitkomst is een afwijzend advies, omdat u en uw kantoor bij een eventueel onvoldoende onderbouwde schadeclaim reputatieschade zal lijden, die u bij een afwijzend advies voorkomt. Ik ben derhalve van opvatting, dat u op grond van de aanwijzing mijn belangen niet op een onvooringenomen wijze kunt behartigen. Beleefd geef ik u dit in overweging”.

3.6    Op 11 december 2017 heeft mr. B de deken bericht dat zij, gelet op de e-mail van klager eerder die dag, klager niet zal bijstaan vanwege het ontbreken van vertrouwen bij klager in haar.

3.7    Daarop heeft klager de deken bij brief van 12 december 2017 verzocht zijn besluit van 28 november 2017 te herroepen en een nieuw, vervangend besluit te nemen en aan hem een advocaat aan te wijzen voor het voeren van een procedure tegen de Staat. Als grond voor herroeping heeft klager aangevoerd dat hij bij de voorbereiding van het besluit van 28 november 2017 niet betrokken is geweest, dat de deken geen aandacht heeft besteed aan het algemene beginsel van vrije advocaatkeuze en dat voor klager nog steeds onduidelijk is hoe mr. B voor hem bereikbaar is.

3.8    Bij beslissing van 18 december 2017 heeft de deken het verzoek afgewezen. De deken heeft daarbij overwogen dat het aan de eigen handelwijze van klager is te wijten dat mr. B niet (meer) bereid is hem te adviseren en dat dit voor hem geen reden is om een nieuwe advocaat aan te wijzen. Verder overwoog de deken dat bij de keuze voor het aanwijzen van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet degene die een verzoek tot aanwijzing doet niet wordt betrokken. Indien klager een vrije advocaatkeuze had willen behouden, dan had hij geen verzoek tot aanwijzing moeten indienen maar zelf een advocaat moeten zoeken. Klagers stelling dat onduidelijk was hoe mr. B bereikbaar zou zijn voor overleg kon de deken niet volgen nu uit de stukken is gebleken dat klager met haar contact heeft gehad.

3.9    In zijn beklagschrift van 4 januari 2018 stelt klager zich op het standpunt dat de beide beslissingen van de deken van 28 november en 18 december 2017 onrechtmatig zijn. Klager verzoekt het hof om de beslissingen te vernietigen, zijn geschonden rechten zoveel mogelijk te herstellen en voor zover dit niet of niet meer mogelijk is de aansprakelijkheid van de deken vast te stellen met verwijzing naar de schadestaatprocedure. Volgens klager is de beslissing van 28 november 2017 onrechtmatig omdat de deken bij de voorbereiding daarvan klager niet heeft gehoord, terwijl hij dat op grond van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (verder: Handvest) wel had behoren te doen. Doordat mr. B haar diensten pas mocht beginnen nadat aan diverse voorwaarden is voldaan en de aanwijzing zag op het verlenen van advies, is de beslissing feitelijk een afwijzing zonder gegronde reden, waardoor de beslissing niet deugdelijk is gemotiveerd. Omdat de deken de beslissing van 28 november 2017 in stand heeft gelaten, is daarmee de beslissing van 18 december 2017 onrechtmatig. Klager verzoekt het hof de deken op te dragen om een nieuw besluit te nemen dat het besluit van 28 november 2017 vervangt. Naast zijn beklag verzoekt klager het hof onder meer om tegen de beslissing beroep open te stellen bij een onafhankelijke en onpartijdige rechter, de door de deken toegepaste of toe te passen nadere regelgeving op te vragen en te onderzoeken op rechtsverbindendheid en toepasselijkheid, het door het hof toegepaste procesrecht aan klager bekend te maken, vast te stellen dat de deken met zijn besluiten het eigendomsrecht van klager zoals beschermd met artikel 17 Handvest heeft geschonden, ingeval van twijfel aan de geldigheid, toepassing of interpretatie van het Unierecht prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof van Justitie, alsmede de deken te veroordelen in de procedurekosten van klager.

 

4    BEOORDELING

4.1    In artikel 13 lid 1 van de Advocatenwet is bepaald dat een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bijstand te verlenen in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, aan de deken kan vragen hem een advocaat aan te wijzen. In lid 2 van dit artikel is vervolgens bepaald dat de deken het verzoek alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen. Ingevolge lid 3 staat alleen beklag bij het hof open tegen de beschikking van de deken die een afwijzing van het verzoek een advocaat aan te wijzen inhoudt.

4.2    Het hof stelt voorop dat het hier gaat om een aanvullende voorziening voor het geval de rechtzoekende niet op eigen initiatief een advocaat weet te vinden die bereid is hem bijstand te verlenen. De aanvulling op de in beginsel vrije advocaatkeuze maakt dat de deken een ruime beleidsvrijheid toekomt bij het aanwijzen van een advocaat en daarom in het algemeen niet gehouden is de met name door een rechtzoekende verlangde advocaat aan te wijzen (vergelijk HvD 8 december 2000, 3199).

4.3    Het hof begrijpt dat het beklag van klager zowel ziet op de beslissing van 28 november 2017 als die van 18 december 2017.

4.4    Bij beslissing van 28 november 2017 heeft de deken het verzoek van klager toegewezen door mr. B ex artikel 13 Advocatenwet als advocaat aan te wijzen. Aangezien de Advocatenwet niet voorziet in de mogelijkheid voor een rechtzoekende om op te komen tegen een toewijzende beslissing van de deken, is klager niet-ontvankelijk in zijn beklag. Het hof komt daarmee niet toe aan de beoordeling van de vraag of het besluit onrechtmatig is. Voor zover klager heeft willen betogen dat de aanwijzingsbeslissing een verkapte afwijzing is omdat daaraan voorwaarden zijn gesteld, miskent klager dat de genoemde voorwaarden de condities vormen waaronder de aangewezen advocaat de opdracht wordt geacht uit te voeren. Deze condities zijn objectief gerechtvaardigd omdat daarin tot uitdrukking wordt gebracht dat de aangewezen advocaat:

-    gehouden is aan de rechtzoekende advies uit te brengen over de juridische haalbaarheid van de zaak;

-    verdere (proces)bijstand zal verlenen als deze advocaat de zaak juridisch haalbaar acht;

-    in het geval de advocaat de zaak niet juridisch haalbaar acht, dit in een gemotiveerd advies aan de rechtzoekende duidelijk zal maken;

-    de advocaat op toevoegingsbasis zal gaan werken.

Anders dan klager kennelijk denkt, kan van een aangewezen advocaat niet worden verlangd dat hij een cliënt bijstaat in een zaak die hij in gemoede niet rechtvaardig acht (zie in dit verband de advocateneed/belofte van artikel 3 lid 2 van de Advocatenwet). Evenmin kan van een aangewezen advocaat worden verwacht dat hij een opdracht uitvoert zonder dat daar een vergoeding tegenover staat. Een aldus geclausuleerde aanwijzing kan daarom allerminst als een verkapte afwijzing worden aangemerkt. Van een (ontoelaatbare) inmenging van de deken in de verhouding advocaat-cliënt is dan ook geen sprake nu de opvatting over de juridische haalbaarheid van de zaak uitsluitend aan de aangewezen advocaat voorbehouden is.

4.5    Waar het gaat om het beklag tegen de beslissing van 18 december 2017 overweegt het hof het volgende. Het hof constateert dat het klager is die aanleiding heeft gegeven voor de ontstane vertrouwensbreuk met de aangewezen advocaat. Zo heeft hij geen gevolg gegeven aan herhaalde verzoeken van de aangewezen advocaat om de toevoegingsaanvraagformulieren ingevuld te retourneren opdat de advocaat een aanvang zou kunnen maken met de uitvoering van de opdracht. Ook heeft hij, voordat de aangewezen advocaat in staat is gesteld een advies te geven, zonder enige aanleiding de aangewezen advocaat van vooringenomenheid beticht waardoor de advocaat zich genoodzaakt heeft gezien haar opdracht neer te leggen wegens gebrek aan vertrouwen. Door zijn ondoordachte handelwijze heeft hij zich zelf in de situatie gebracht dat hij geen advocaat heeft. Dit klemt te meer daar hij uit de aanwijzingsbeslissing kon afleiden dat de deken terughoudend zou zijn als hij een nieuw aanwijzingsverzoek zou doen. De afwijzing heeft hij over zichzelf afgeroepen.

4.6    De stelling dat klager niets aan een advies zou hebben omdat, vanwege een fatale termijn, direct rechtsmaatregelen getroffen zouden moeten worden, verwerpt het hof omdat ter zitting is gebleken dat klager zelf stuitingshandelingen heeft verricht. De stelling dat de bijstand door de aangewezen advocaat niet adequaat zou zijn “om redenen van ruimtelijke afstand en bereikbaar voor overleg” alsmede “wegens ontbrekend specialisme in enig vakgebied van Unierecht” wordt ook verworpen. Klager heeft met zijn handelwijze de aangewezen advocaat niet eens de kans gegeven aan eventuele praktisch bezwaren tegemoet te komen en de aangewezen advocaat heeft klager bericht dat zij zich geschikt achtte klager te adviseren over de juridische haalbaarheid van zijn wens de staat aansprakelijk te stellen op grond van het Unierecht.

4.7    Het beroep van klager op/verhandeling over het Unierecht gaat niet op. De mogelijkheid een beroep te doen op het Unierecht kan spelen in het kader van rechtsmaatregelen naar aanleiding van de voor klager negatieve beslissing van de CRvB van 5 december 2012. Klager heeft gemeend een advies over de haalbaarheid daarvan niet te hoeven afwachten. Klager zet nu het Unierecht in om een nieuwe aanwijzing te krijgen. Daarbij miskent hij het onder 4.2 genoemde uitgangspunt dat het hem vrij staat een advocaat te benaderen die bereid is zijn zaak te behandelen. Daarin is hij kennelijk niet geslaagd. Vervolgens heeft klager een beroep gedaan op de aanvullende voorziening die hem door de deken ook is geboden. Van deze voorziening heeft hij geen gebruik gemaakt. Een volgend aanwijzingsverzoek is gemotiveerd door de deken afgewezen. Naar aanleiding van deze afwijzing heeft hij beklag gedaan bij het hof. Het hof heeft klager gehoord voordat jegens hem een nadelige individuele maatregel is genomen, hij heeft kennis kunnen nemen van het onderliggende dossier en heeft een gemotiveerde beslissing gekregen. Een zodanig gemotiveerde weigering levert geen schending op van enige verdragsbepaling. Het hof heeft in het kader van een procedure op grond van artikel 13 Advocatenwet niet de bevoegdheid tot toekenning van schadevergoeding (vergelijking HvD 20 maart 2017, 160237). Voor enige twijfel over de uitleg van het Unierecht bestaat geen aanleiding. Alle overige verzoeken stuiten daarom af op het voorgaande.

4.8    Het hof komt tot het oordeel dat de deken op goede gronden tot zijn afwijzende beslissing van 18 december 2017 is gekomen. Het beklag van klager zal dan ook ongegrond worden verklaard.

ESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag tegen de beslissing van de Deken van 28 november 2017;

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van 18 december 2017 ongegrond;

wijst de overige verzoeken af.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. M.L. Weerkamp, M. Pannevis, E.L. Pasma en D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2018.

griffier    voorzitter           

De beslissing is verzonden op 14 mei 2018.