Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-07-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:149

Zaaknummer

160021

Inhoudsindicatie

Hoger beroep wordt verworpen op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet. Het beroep van klager op doorbreking van het appelverbod wegens schending van fundamentele rechtsbeginselen wordt afgewezen. Het door de raad aan het hof aangeleverde dossier bevat de stukken waarvan klager meent dat die ontbraken. Het te laat aanvangen van een zitting levert geen schending van een fundamenteel rechtsbeginsel op. Klager heeft het woord gevoerd tijdens de behandeling. Het appelverbod blijft in stand.

Uitspraak

Beslissing

van 11 juli 2016   

in de zaak 160021

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 8 januari 2016, gewezen onder nummer 24/15, aan partijen toegezonden op 11 januari 2016, waarbij het verzet van klager tegen de uitspraak van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van 11 maart 2015, waarbij de plaatsvervangend voorzitter de klacht van klager kennelijk ongegrond heeft verklaard, ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:36.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 13 januari 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder van 22 februari 2016;

-    de brief van klager van 29 februari 2016;

-    het emailbericht met bijlage van klager van 16 maart 2016;

-    de brieven van klager van 30 maart, 6 en 14 april 2016;

-    de fax van klager van 13 april 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 mei 2016, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    BEOORDELING

3.1        Nu klager zijn klacht tegen verweerder vóór 1 januari 2015 heeft ingediend is ook op de behandeling in hoger beroep de Advocatenwet zoals die vóór 1 januari 2015 luidde, van toepassing.

3.2    Artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen.

3.3    Dit betekent dat aan klager niet de mogelijkheid toekomt om hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de raad.

3.4    Klager heeft evenwel als doorbrekingsgrond aangevoerd dat er sprake is van een schending van fundamentele rechtsbeginselen bij de behandeling van zijn zaak door de raad, doordat de raad zijn pleitnota van 30 oktober 2015 inhoudelijk niet heeft behandeld, 45 minuten te laat met de behandeling van de zaak is aangevangen en doordat het dossier niet compleet is aangeleverd bij de raad. Daarnaast heeft klager met een beroep op Europees recht inhoudelijke gronden tegen de uitspraak van de raad gericht.

3.5    Het hof oordeelt allereerst dat klager ontvankelijk is in zijn hoger beroep, nu hij een beroep heeft gedaan op schending van fundamentele rechtsbeginselen. Het hof zal de gestelde schending beoordelen.

3.6    Ten aanzien van de inhoudelijke gronden tegen de uitspraak van de raad, oordeelt het hof dat vanwege het appelverbod inhoudelijke gronden niet in het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid onderzocht kunnen worden. Dat klager het inhoudelijk niet met de uitspraak van de raad eens is, levert geen schending van een fundamenteel rechtsbeginsel op.

3.7    Klager heeft gesteld dat het dossier niet compleet bij de raad is aangeleverd, omdat de brieven van klager gericht aan de deken van 13 oktober 2014 en 22 december 2014 in het dossier van de raad ontbreken. Het hof kan klager daar niet in volgen, nu het hof vaststelt dat deze brieven zich bevinden in het dossier dat door de raad aan het hof is aangeleverd.

3.8    Ten aanzien van de stelling dat de raad geen acht heeft geslagen op de pleitnota van klager van 30 oktober 2015 oordeelt het hof dat deze pleitnotitie reeds op 8 oktober 2015 door klager aan de raad is gezonden, en dat de raad zoals blijkt uit overweging 1.6 van de raad daarvan kennis heeft genomen.  De pleitnota bevindt zich in het dossier van de raad dat het hof heeft ontvangen. Klager is blijkens het proces-verbaal van de behandeling van de zaak bij de raad op 30 oktober 2015 aanwezig is geweest en heeft daar het woord  gevoerd. Ook deze grond slaagt  derhalve niet.

3.9    Klager heeft voorts gesteld dat de behandeling van de zaak door de raad 45 minuten te laat is aangevangen. Het te laat aanvangen van een zitting levert geen schending van een fundamenteel rechtsbeginsel op. Voor zover klager hiermee bedoelt te stellen dat er geen of niet afdoende sprake is geweest van hoor en wederhoor, heeft het hof onder rechtsoverweging 3.8 reeds overwogen dat uit het proces-verbaal van de zitting is gebleken dat klager daar het woord heeft gevoerd. Ook deze grond faalt derhalve.

3.10    Nu er naar het oordeel van het hof geen sprake is geweest van een schending van fundamentele rechtsbeginselen, gaan de door klager aangevoerde doorbrekings-gronden niet op zodat het appelverbod in stand blijft. Het hof verwerpt het hoger beroep.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot- van Dijken, voorzitter, mrs. G.J. Visser, C.A.M.J. Raymakers, M.M.H.P. Houben en N.H. van Everdingen leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2016.

griffier    voorzitter                          

   

De beslissing is verzonden op 11 juli 2016.