Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-02-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2015:31
Zaaknummer
14-158
Inhoudsindicatie
Stelling van klaagster dat verweerster haar onvoldoende zou hebben geïnformeerd over het feit dat zij zelfstandig kon procederen bij de kantonrechter en geen advocaat nodig had, is gemotiveerd betwist. Ook de algemene klacht dat verweerster te weinig initiatief heeft genomen en de belangen van klaagster onvoldoende heeft behartigd haalt het niet. Klachten ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 2 februari 2015
in de zaak 14-158
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 26 september 2014 met kenmerk RvT 14-0102/TRC/fd, door de raad ontvangen op 29 september 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 december 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de in 1.1 genoemde brief met daarin genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klaagster had een overeenkomst van opdracht met een fysiotherapiepraktijk. Deze hield onder meer in dat klaagster naast de eigenlijke behandelingen als bijkomende werkzaamheden zou verrichten die behandelingen “volgens de eisen en richtlijnen van …de zorgverzekeraars te voldoen” en dat klaagster de fysiotherapiepraktijk een gespecificeerde nota kon sturen, onder opgave van een aantal gegevens nadat administratie en patiëntendossier waren bijgewerkt.
2.3 Eind 2012 heeft klaagster het kantoor van verweerster benaderd in verband met een conflict dat zij had met de fysiotherapiepraktijk waar zij werkzaamheden voor had verricht. Het betrof onbetaald gelaten facturen over de maanden mei, juni, juli, augustus en september 2012 tot in totaal een bedrag van EUR 1.322,31. Klaagster heeft de opdrachtovereenkomst met de fysiotherapiepraktijk opgezegd, wegens dat niet betalen.
De fysiotherapiepraktijk heeft daarna gesteld dat klaagster de administratie en het patiëntendossier niet volledig had bijgewerkt.
2.4 Op 6 december 2012 heeft er over de eerste helft van het jaar 2012 een audit plaatsgevonden in de praktijk waar klaagster haar werkzaamheden verrichtte. Op 22 januari 2013 heeft de praktijk het bericht ontvangen dat de audit positief was afgesloten en op 29 mei 2013 heeft klaagster deze informatie verkregen.
2.5 Er zijn diverse e-mails en brieven gewisseld tussen klaagster en verweerster enerzijds en tussen verweerster en de wederpartij van klaagster anderzijds. Er is geen procedure bij de kantonrechter opgestart en klaagster en verweerster twisten over de vraag of een openstaande factuur van verweerster ad EUR 966,49 nog door klaagster betaald moet worden.
2.6 Bij brief met bijlagen van 16 april 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) klaagster niet te informeren over het feit dat zij geen advocaat nodig had, maar de procedure zelfstandig had kunnen voeren bij de kantonrechter;
b) te weinig initiatief te nemen en zich te weinig te verdiepen in de zaak om de belangen van klaagster naar behoren te behartigen.
4 VERWEER
Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Haar past geen (tuchtrechtelijk) verwijt omdat:
4.1 verweerster klaagster reeds in de beginperiode telefonisch heeft geïnformeerd over de procedure bij de kantonrechter en heeft meegedeeld dat daarbij geen verplichte procesvertegenwoordiging geldt;
4.2 verweerster klaagster heeft bericht dat de uitkomst van de audit en de aan de audit verbonden termijnen van ondergeschikt belang waren in de vorderingsprocedure. In de door klaagster genoemde termijnen en de conclusies die klaagster daaraan verbindt, kan verweerster zich niet vinden.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 Het klachtonderdeel a) betreft de stelling van klaagster dat verweerster haar niet zou hebben geïnformeerd over het feit dat zij geen advocaat nodig had voor haar vordering en dat zij de procedure zelfstandig had kunnen voeren bij de kantonrechter. Verweerster heeft ter zitting nogmaals aangevoerd dat zij klaagster hierover telefonisch heeft geïnformeerd en tevens heeft zij verwezen naar een passage uit één van haar e-mails waaruit blijkt dat de dagvaarding niet door verweerster zelf hoefde te worden opgesteld. Klaagster heeft verklaard dat het mogelijk is dat zij telefonisch is geïnformeerd. De raad gaat er daarom vanuit dat dit het geval is. De raad verklaart klachtonderdeel a) ongegrond.
5.3 Klachtonderdeel b) betreft de algemene klacht dat verweerster te weinig initiatief heeft genomen en zich te weinig heeft verdiept in klaagsters zaak om de belangen van klaagster naar behoren te behartigen. Ter zitting is duidelijk geworden dat de klacht van klaagster met name inhoudt dat verweerster regelgeving met betrekking tot de audit onvoldoende begreep en deze onvoldoende in de zaak betrok. Het is de raad gebleken dat klaagster op grond van de opdrachtovereenkomst verplicht was om conform de richtlijnen en eisen van onder meer de zorgverzekeraars bijkomende administratieve werkzaamheden te verrichten. Omdat de wederpartij van klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat klaagster niet voldoende heeft gedaan om aan de eisen van de zorgverzekeraars tegemoet te komen, kan verweerster in haar argumentatie worden gevolgd dat in een dergelijk geval geen sprake kan zijn van een opschortingsrecht voor de fysiotherapiepraktijk. Die stelling en dat standpunt staan in beginsel los van een eventuele audit. Wat dat betreft kan verweerster niet worden verweten dat zij de belangen van klaagster onvoldoende heeft behartigd. Dat zij te weinig initiatief zou hebben genomen en zich te weinig zou hebben verdiept in de zaak van klaagster is voorts niet uit de stukken en het ter zitting verklaarde gebleken. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- Verklaart klachtonderdelen a) en b) ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs R.J.A. Dil, R.P.F. van der Mark, C.W.J. Okkerse, A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. S. Le Noble als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 februari 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 2 februari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
en per gewone post aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.