Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:187

Zaaknummer

R. 4611/14.196

Inhoudsindicatie

Vrijheid advocaat. Op basis van de stellingen van partijen en de zich in het dossier bevindende stukken kan de raad niet vaststellen dat verweerder te weinig kennis had van het dossier of zich tijdens de comparitie te passief heeft opgesteld. Dat een voor klager negatief vonnis is gewezen is daartoe onvoldoende. De raad kan op basis van de stellingen van partijen niet vaststellen dat klagers verweerder op enig moment hebben verzocht ook een ander geschil voor hen op te pakken. Vanwege beroep op retentierecht zijn geen stukken voorhanden. De raad is niet bevoegd te oordelen over de hoogte van de declaratie. Van excessief declareren is blijkens het klachtdossier geen sprake. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 29 augustus 2014 met kenmerk R 2014/75 B edl, door de raad ontvangen op 1 september 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht. Vanwege het beroep van mr. H. op zijn retentierecht, heeft de raad daarbij niet de beschikking gekregen over het zaakdossier van klagers.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 februari 2014 in aanwezigheid van klager sub 2 namens klagers en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 In januari 2012 heeft klager sub 1 zich in het kader van een geschil met zijn (voormalig) werkgever gewend tot een toenmalige kantoorgenoot van verweerder, mr. V., met het verzoek hem bij te staan. Op dat moment had klager sub 1 zowel een arbeidsrechtelijk als civielrechtelijk geschil met deze werkgever.

2.3 Gedurende de behandeling van het dossier is mr. V. ziek geworden. De behandeling van het dossier is met instemming van klager in het voorjaar van 2013 overgedragen aan verweerder.

2.4 Verweerder heeft op 21 mei 2013 de comparitie van partijen in het civielrechtelijke geschil met klager bijgewoond. Omdat klagers op dat moment in het buitenland woonden en hun verblijf in Nederland zo kort mogelijk wilden houden, is afgesproken dat de voorbespreking van deze comparitie daags ervoor zou plaatsvinden.

2.5 Op 22 mei 2013 heeft verweerder zich als advocaat onttrokken.

2.6 Verweerder beroept zich vanwege onbetaald gelaten declaraties jegens klagers op zijn retentierecht.

2.7 Bij brief van 30 september 2013 heeft klager sub 1 zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.8 Op 13 maart 2014 heeft een bemiddelingsgesprek bij de deken plaatsgevonden. Dat heeft niet tot een oplossing geleid.

2.9 Bij e-mail van 13 augustus 2014 heeft klager sub 1 de deken verzocht het dossier door te sturen naar de raad.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij in het civielrechtelijke geschil de belangen van klager sub 1 niet juist heeft behartigd doordat hij te weinig kennis had van het dossier en tijdens de gehouden comparitie van partijen te passief was;

b) hij het arbeidsrechtelijke geschil niet of nauwelijks heeft behandeld;

c) hij en zijn voormalig kantoorgenoot mr. V. meer dan € 20.000,- hebben gedeclareerd.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert tegen de klacht verweer, op welk verweer hierna waar nodig zal worden ingegaan.

 

5 BEOORDELING

De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

5.2 Op basis van de stellingen van partijen en de zich in het dossier bevindende stukken kan de raad niet vaststellen dat verweerder tijdens de bespreking op 20 mei 2013 te weinig kennis had van het dossier of zich tijdens de comparitie te passief heeft opgesteld. Het enkele feit dat de rechtbank uiteindelijk een negatief vonnis heeft gewezen, is onvoldoende om tot dat oordeel te kunnen komen.

5.3 Dit klachtonderdeel acht de raad ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4 Verweerder heeft aangegeven dat zijn voormalig kantoorgenoot klager sub 1 in een veel eerder stadium – februari 2012 - al had laten weten het arbeidsrechtelijke geschil niet voor hem te behandelen. Op het moment dat hij de behandeling van het dossier overnam was de vordering verjaard. Voor een wijziging van eis in reconventie heeft verweerder onvoldoende grond aanwezig geacht.

5.5 De raad kan op basis van de stellingen van partijen niet vaststellen dat klagers verweerder op enig moment hebben verzocht (tevens) het arbeidsrechtelijke geschil voor hen op te pakken. Stukken zijn vanwege het gedane beroep op het retentierecht niet voorhanden. Nu tussen de inschakeling door klager sub 1 van mr. V. en de overname van de zaak door verweerder ruim een jaar verstreken is, acht de raad het wel goed mogelijk dat de arbeidsrechtelijke vordering van klager sub 1 op dat moment reeds verjaard was. Of zich voor een eisvermeerdering in reconventie en de onderbouwing daarvan voldoende stukken in het dossier bevonden, kan de raad bij gebreke van het dossier niet beoordelen.

5.6 Al met al is er naar het oordeel van de raad onvoldoende grond voor een tuchtrechtelijk verwijt als bedoeld in klachtonderdeel b. Dit klachtonderdeel is derhalve ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.7 Voor zover klagers klagen over de hoogte van de declaratie, merkt de raad op dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele, de geschillen- of de begrotingsprocedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Van dat laatste is hier blijkens het klachtdossier geen sprake.

5.8 Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 

BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, L.Ph.J. baron van Utenhove en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 april 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 april 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl