Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:303

Zaaknummer

R. 4522/14.107

Inhoudsindicatie

Klacht over gegeven advies in een geschil met de woningverhuurder in verband met huurachterstand. Klaagster stelt dat verweerder haar onder druk heeft gezet om met zijn advies in te stemmen. Klacht kennelijk ongegrond. Verzet ongegrond

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 19 mei 2014, door de raad ontvangen op 20 mei 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 25 mei 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen, welke beslissing op 28 mei 2014 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij brief van 1 juni 2014, door de raad ontvangen op 3 juni 2014, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 10 november 2014 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn onder verwijzing naar haar standpunt, ingenomen in de stukken. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster heeft zich tot verweerder gewend in verband met een vordering van de woningbouwvereniging.

2.3 Bij brief van 19 februari 2014 heeft verweerder klaagster laten weten dat de vordering van de woningbouwvereniging ziet op achterstallige huur, in plaats van op kosten herstel oude staat, wat klaagster meende. Voorts heeft verweerder klaagster laten weten dat hij van mening is dat de gestelde tegenvordering van klaagster geen kans van slagen heeft. Verweerder heeft klaagster geadviseerd een betalingsregeling met de woningbouwvereniging te treffen.

2.4 Verweerder heeft zijn bevindingen en zijn gemotiveerde standpunt nogmaals schriftelijk aan klaagster bevestigd bij brief van 21 februari 2014. Voor zover relevant heeft verweerder klaagster nog geschreven:

“Graag hoor ik van u of u mijn advies wilt opvolgen of dat u van mening blijft verschillen.

Mocht het laatste het geval zijn dan verzoek ik u een andere advocaat te zoeken om uw belangen te behartigen en mij daarvan binnen twee weken na heden in kennis te stellen.

Indien u niets van u laat horen of weigert hieraan gevolg te geven zal ik de Raad voor Rechtsbijstand verzoeken de toevoeging in te trekken.”

2.5 Bij brief van 25 februari 2014 heeft verweerder aan klaagster bevestigd dat zij ernstig van mening verschillen over de wijze van de behandeling van de zaak van klaagster en dat hij zich daarom terugtrekt en de Raad voor Rechtsbijstand zal verzoeken de toevoeging in te trekken of te beëindigen. Voorts heeft verweerder klaagster laten weten de deurwaarder te informeren dat klaagster haar zaken zelf wenst te behartigen, nu klaagster weigert een opvolgend advocaat in te schakelen.

2.6 Klaagster heeft bij brief van 10 maart 2014 een klacht ingediend tegen verweerder bij de deken.

2.7 Op 19 mei 2014 heeft de griffie van de raad een brief van de deken ontvangen met als bijlage een brief van klaagster van 16 mei 2014. De inhoud van deze brief is niet in de beoordeling betrokken, nu deze na het sluiten van het onderzoek van de deken is ontvangen.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klaagster verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij klaagster onder druk heeft gezet om in te stemmen met zijn advies door zich terug te trekken als haar advocaat en de Raad voor Rechtsbijstand te verzoeken de toevoeging in te trekken dan wel te beëindigen. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 15 lid 1 sub c Wet op de rechtsbijstand (Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur 2013). Verweerder dwingt klaagster tot het sluiten van een betalingsregeling, terwijl in dit artikel is bepaald dat geen toevoeging aangevraagd mag worden voor het treffen van een betalingsregeling.

3.3 In het verzet heeft klaagster haar bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Klaagster stelt dat de voorzitter niet is ingegaan op de werkelijke feiten. Klaagster is van mening dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat de wederpartij een vordering heeft, daar een vonnis ontbreekt. Klaagster vindt het bovendien onjuist dat verweerder haar een betalingsregeling heeft geadviseerd onder dwang van de sanctie dat hij de toevoeging zou laten intrekken.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De raad verenigt zich met de uitgangspunten voor de beoordeling van de klacht, zoals de voorzitter deze onder randnummers 3.1, 3.2 en 3.3 van de bestreden beslissing heeft vermeld.

5.2 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de voorzitter. Niet is gebleken dat de voorzitter de feiten onjuist heeft vastgesteld. Voorts gaat klaagster ten onrechte uit van de aanname dat zij slechts dan een schuld aan de wederpartij zou hebben indien daarvoor een vonnis is gewezen. Niet is gebleken dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat klaagster een huurschuld had. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder de belangen van klaagster onjuist heeft behartigd. 

De raad verenigt zich dan ook met de beoordeling van de klachtonderdelen door de voorzitter en maakt die tot de zijne. Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove, C.A. de Weerdt en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 17 december 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.