Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:233

Zaaknummer

14-78

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klager meent dat verweerster, advocaat van klagers wederpartij, heeft meegewerkt aan een bedrieglijk hoger beroep, omdat de behandeling plaatsvond met één raadsheer, maar er drie namen onder het arrest stonden. Dat de advocaat van de wederpartij geen actie onderneemt tegen de gang van zaken in een procedure is in het algemeen niet klachtwaardig. De wet voorziet overigens in een mogelijkheid dat een enkelvoudige kamer van het Gerechtshof een zaak op elk moment kan terugwijzen naar een meervoudige kamer. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 16 juni 2014

in de zaak 14-78

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De  plaatsvervangend  voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 12 mei 2014 met kenmerk RvT 14-0006/TRC/fd, door de raad ontvangen op 19 mei 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. De voorzitter van de raad heeft tevens kennis genomen van een brief van klager van 16 mei 2014 aan de raad.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Verweerster is de advocaat van klagers’ wederpartij, de woningstichting X, te Y. Tussen klager en de woningstichting heeft op 3 januari 2012 een kort geding plaatsgevonden over de ontruiming van klagers’ woning, vanwege overlast die klager zou veroorzaken. Bij vonnis van 18 januari 2012 is de ontruiming bevolen en deze zou plaatsvinden op 8 februari 2012. Klager, die werd bijgestaan door een advocaat, heeft een spoedappèl aanhangig gemaakt dat op 10 februari 2012 mondeling werd behandeld. Vóór de mondelinge behandeling was door het Gerechtshof een tijdelijke voorziening getroffen, te weten opschorten van de ontruiming tot en met de behandeling van het spoedappèl.

1.3    Het spoedappèl op 10 februari 2012 is ter zitting door één raadsheer behandeld. Het arrest van 21 februari 2012, waarbij het vonnis van de kantonrechter door het Gerechtshof werd bekrachtigd, is door drie raadsheren van het Gerechtshof ondertekend.

1.4    Klager heeft eerder ook klachten tegen verweerster ingediend, waaronder op 7 maart 2013. In die klachtenprocedure heeft klager onder meer geklaagd over het feit dat verweerster heeft meegewerkt aan een hoger beroepsprocedure waarbij slechts één raadsheer de zaak behandelde en drie raadsheren het arrest ondertekenden. Verder is in die procedure geklaagd over de begrippen “kort geding” en “hoger beroep” die door verweerster, volgens klager, op onjuiste wijze zouden zijn gehanteerd. Voornoemde klachtonderdelen zijn bij beslissing van de voorzitter van de raad van discipline 19 juni 2013 respectievelijk kennelijk ongegrond en van onvoldoende gewicht bevonden.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    heeft meegewerkt aan een bedrieglijk hoger beroep op 10 februari 2012, omdat de behandeling plaatsvond met één raadsheer, maar er drie namen van raadsheren onder het arrest stonden; volgens klager heeft de raadsheer die de zaak behandelde gezegd dat hij de zaak nog zou overleggen met twee andere raadsheren. Klager verwijt verweerster dat zij aan deze, in zijn ogen onrechtmatige, gang van zaken heeft meegewerkt.

b)    zij vervolgens geen actie heeft ondernomen tegen het feit dat onder het arrest de handtekeningen van drie raadsheren stonden, terwijl de zitting met één raadsheer was;

c)    zij in haar verweer bij de vorige klachten heeft aangevoerd dat de appèlzitting een kort geding betrof.

3    VERWEER

3.1    Verweerster stelt allereerst dat de klachten nagenoeg gelijk zijn aan eerdere klachten van klager, die al door de (voorzitter van de) raad zijn afgedaan. Zij verwijst naar haar eerdere schriftelijke verweer.

3.2    Daarnaast stelt zij dat klager werd bijgestaan door een advocaat en dat hij daarom via die weg actie had kunnen ondernemen als hij het niet eens was met de gang van zaken bij het Gerechtshof. Voorts stelt verweerster dat zij geen invloed heeft op de werkwijze van het Gerechtshof, nog daargelaten dat deze volgens haar oordeel correct is geweest. Zij betwist ten slotte de belangen van klager op ontoelaatbare wijze te hebben geschaad.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    Met het eerste klachtonderdeel klaagt klager over de wijze waarop het Gerechtshof het spoedappèl in februari 2012 heeft afgedaan en over het feit dat verweerster daaraan zou hebben meegewerkt. De voorzitter van de raad van discipline heeft over deze klacht van klager al beslist in de beslissing van 19 juni 2013 (13-248); de klacht van klager is kennelijk ongegrond verklaard. Klager had in die klachtprocedure zijn klacht over de naar zijn mening onjuiste werkwijze van het Gerechtshof niet nader onderbouwd. Thans klaagt klager in feite over hetzelfde, maar dit keer gaat hij nader in op de reden waarom hij meent dat de werkwijze van het Gerechtshof niet correct was. Het gaat klager erom dat slechts één raadsheer het kort geding behandelde en dat drie raadsheren het arrest hebben ondertekend. Volgens klager heeft de raadsheer die de zaak behandelde gezegd dat hij de zaak nog zou overleggen met twee andere raadsheren. Klager verwijt verweerster dat zij aan deze, in zijn ogen onrechtmatige, gang van zaken heeft meegewerkt.

4.3     Een klachtzaak bij de raad van discipline die geen succes heeft, kan niet opnieuw worden gevoerd op grond van het ‘ne bis in idem‘ principe, ook niet  met een andere onderbouwing. De (voorzitter van de) raad heeft zich over de klachten van klager al uitgesproken, zodat klager niet opnieuw klachtrecht heeft over hetzelfde onderwerp. Klachtonderdeel a) zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.4     Klachtonderdeel b) betreft eveneens de kwestie van de enkelvoudige kamer die het kort geding heeft behandeld en de meervoudige kamer die het arrest in kort geding heeft ondertekend. Met dit onderdeel verwijt klager verweerster dat zij daartegen niets heeft ondernomen. Dat de advocaat van de wederpartij geen actie onderneemt tegen de gang van zaken in een procedure zal in het algemeen geen klachtwaardig handelen kunnen opleveren ten opzichte van die wederpartij. Dit kan slechts anders zijn indien de belangen van de wederpartij bewust en onnodig worden geschaad, maar daarvan is niet snel sprake. In casu is van dergelijke omstandigheden niet gebleken. In zoverre volstaat hier het oordeel dat, al zou de veronderstelling juist van klager juist zijn, het uitblijven van actie door verweerster niet door klager aan haar kan worden tegengeworpen. Overigens is de veronderstelling van klager dat van een onwettige gang van zaken sprake is niet juist, daar de wet voorziet in de mogelijkheid dat een enkelvoudige kamer van het Gerechtshof een zaak op elk moment kan terugwijzen naar een meervoudige kamer, indien de zaak ongeschikt is voor behandeling en beslissing door één raadsheer. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

4.5    Het derde klachtonderdeel c) treft hetzelfde lot als klachtonderdeel a). Klager verwijt verweerster dat zij in haar verweer in de vorige klachtzaken heeft aangevoerd dat de appelzitting een kort geding was. Ook over dit klachtonderdeel, dat handelt over verwarring aan de zijde van klager met betrekking tot de betekenis van juridische begrippen “kort geding” en “appèl”, is al eerder door de (voorzitter van de) raad van discipline beslist. In de reeds aangehaalde beslissing van 19 juni 2013 is ditzelfde klachtonderdeel onder d) van onvoldoende gewicht geoordeeld. Slotsom is dat ook over dit klachtonderdeel niet nog eens kan worden geklaagd en het derhalve niet-ontvankelijk is.

BESLISSING

De voorzitter wijst de klachten van klager af.

Aldus gewezen door mr. R. A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. Le Noble als griffier op 16 juni 2014.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 16 juni 2014 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten