Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:300

Zaaknummer

14-82

Inhoudsindicatie

Klacht betreffende kwaliteit van dienstverlening niet gegrond.

Inhoudsindicatie

Advocaat behoeft geen rekening te houden met ieder denkbaar verweer.

Uitspraak

Beslissing van 19 juni 2014

in de zaak 14-82

naar aanleiding van de klacht van:

de heer Th

klager

tegen:

mr. D.

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 21 mei 2014 met kenmerk RvT 14-0001/TRC/FD, die door de raad ontvangen is op 22 mei 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Klager heeft als bestuurder van zijn BV zich in 2012 gewend tot verweerster met het verzoek hem bij te staan, nadat de directeur van een administratiekantoor zonder toestemming een bedrag van €70.562, 03 van de rekening van de vennootschap had overgemaakt aan een derde (Van de Bovenkamp). Met deze derde had klager, noch de vennootschap, een contractuele relatie.

1.3    Verweerster heeft ten behoeve van klager beslag gelegd onder deze derde en een bodemprocedure tegen deze derde aanhangig gemaakt voor de vennootschap van klager.

1.4    In deze procedure werd in oktober 2012 een conclusie van antwoord ingediend door de derde. Daarin deed de derde een beroep  op artikel 6: 30 BW, te weten dat de betaling viel aan te merken als een geldige voldoening door een derde (de B.V. van klager) aan hem.

1.5    Op 24 oktober 2012 stuurde verweerster deze conclusie van antwoord naar klager, en zette zij in een begeleidend mailbericht uitgebreid en gemotiveerd uiteen dat en waarom het beroep op artikel 6: 30 BW  geen hout sneed.

1.6    Op 8 november 2012 berichtte verweerster klager over de behandeling van de zaak en verzocht zij klager verhinderdagen door te geven in verband met een te verwachten comparitie.

1.7    Nadat klager verweerster had verzocht om overdracht van het dossier, heeft verweerster bij e-mailbericht van 5 december 2012 klager laten weten dat zij het dossier aan een opvolgend advocaat ter beschikking zal stellen. Tevens heeft zij aangegeven van mening te zijn dat zij geen fout heeft gemaakt en evenmin onjuist heeft geadviseerd door klager niet op een mogelijk beroep op artikel 6:30 BW te wijzen. Zij maakte aanspraak op betaling van haar declaraties en bood klager aan een bedrag van €1.340 te crediteren indien het beroep van de wederpartij op art. 6:30 BW zou slagen onder de voorwaarde dat alle openstaande facturen en de eindnota per omgaande zouden worden voldaan.

1.8    Per mail berichtte klager deze voorwaarde niet te zullen accepteren.

1.9    Op 18 december 2013 verzocht een kantoorgenoot van verweerster een update te geven over de behandeling van de zaak van klager.

1.10    Op 23 december 2013 sommeerde het kantoor van verweerster klager de openstaande facturen voor een bedrag van € 2.418,36  te betalen.

1.11    Op 7 januari 2014 werd een aanmaning gestuurd en aangezegd dat tot gerechtelijke stappen zou worden overgegaan indien de factuur met incassokosten en rente op 14 januari 2014 niet zouden zijn betaald.

1.12    Bij brief van 12 januari 2014 diende klager een klacht in tegen verweerster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland.

1.13    Bij brief van 2 april 2014 diende klager een aanvullende klacht in, in verband met een door hem op 13 januari 2014 ontvangen nadere aanmaning.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster

a)    niet deugdelijk heeft geadviseerd door niet te wijzen op artikel 6: 30 BW en de voor klagers zaak relevante jurisprudentie;

b)    zich niet heeft gehouden aan gemaakte (financiële) afspraken met klager;

c)    klager een aanmaning heeft gestuurd hangende de klachtprocedure.

3    VERWEER

Verweerster stelt dat haar verantwoordelijkheid niet zo ver gaat dat zij dient te anticiperen alle mogelijke stellingen van de wederpartij door deze te benoemen. Klager heeft geen schade geleden nu de vordering van klager is toegewezen. Er is geen betalingsregeling overeengekomen. Wel heeft verweerster de uitspraak bij de rechtbank afgewacht alvorens tot inning van de factuur over te gaan. De betalingstermijnen van openstaande facturen waren ruimschoots overschreden. Tenslotte is de klacht te laat ingediend.

4    BEOORDELING

4.1.    Op de klacht kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.2.    Met verweerster is de voorzitter van mening dat een advocaat niet kan worden verweten in strijd met de professionele standaard ter zake van kwaliteit te hebben gehandeld, wanneer hij de cliënt niet op ieder mogelijk verweer heeft voorbereid door dit te benoemen, daarover te adviseren of dit verweer kans van slagen heeft, in het licht van regelgeving en jurisprudentie. Uiteraard dient de advocaat op grond van die professionele standaard de cliënt te wijzen op de risico’s en de kosten van een procedure waarbij een inschatting dient te worden gemaakt of een vordering in het licht van de reeds aangevoerde en redelijkerwijs te verwachten verweren een redelijke kans van slagen heeft. Niet behoeft daarbij rekening te worden gehouden met ieder denkbaar verweer, dat zou kunnen worden aangevoerd, met name niet als het daarbij gaat om niet voor de hand liggende verweren. Dat verweerster er rekening mee moest houden dat in de voorliggende situatie een beroep op 6:30 BW zou worden gedaan is door klager niet aannemelijk gemaakt, waarbij een rol speelt dat er –naar verweerster stelt en door klager niet is betwist- geen (contractuele) relatie bestond tussen de vennootschap en de derde, waaraan het bedrag is betaald. Evenmin zijn door klager andere feiten en omstandigheden aangevoerd die met zich brengen dat verweerster klager op dit beroep had moeten voorbereiden omdat van een kansrijk beroep sprake zou kunnen zijn.  Dit zo zijnde betekent dat verweerster niet kan worden verweten dat zij klager niet deugdelijk heeft geadviseerd en dat klachtonderdeel (a) kennelijk ongegrond is.

4.2.    Gelet op hetgeen in de stukken naar voren is gebracht, kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van een betalingsafspraak nu verweerster de voorwaarde van directe betaling van alle declaraties heeft gekoppeld aan de aan haar gedane toezegging van restitutie van € 1.340. Deze voorwaarde is door klager immers niet geaccepteerd. Het stond verweerster daarmee vrij vanaf december 2012 direct tot invordering over te gaan, hetgeen zij gedurende de periode van een jaar nog niet heeft gedaan. Echter toen -na navraag te hebben gedaan- bleek dat klager in eerste instantie in het gelijk was gesteld en het verweer op 6:30 BW niet was geslaagd, stond het haar vrij zich op standpunt te stellen dat alle verzonden declaraties dienden te worden betaald. Verweerster mocht, toen betaling achterwege bleef, klager daarvoor ook sommeren en aanmanen en aankondigen dat bij gebreke van betaling tot het nemen van rechtsmaatregelen zou worden overgegaan.

4.3.    Daarbij zij opgemerkt dat het de advocaat is toegestaan ook tijdens klachtenprocedures tot inning van verzonden facturen over te gaan en het gegeven dat klager op 12 januari 2014 een klacht heeft ingediend dus niet tot gevolg heeft dat verweerster van verdere rechtsmaatregelen diende af te zien. Dit betekent dat ook de klachtonderdelen (b) en (c) kennelijk ongegrond zijn.

BESLISSING

Wijst de klacht af in alle onderdelen.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, met bijstand van mr. P.H. Burger als griffier op 19 juni 2014.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 20 juni 2014 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten