Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:305

Zaaknummer

14-36

Inhoudsindicatie

Klacht over niet inschrijven van echtscheidingsbeschikking in register burgerlijke stand ongegrond. Klaagster niet bereikbaar.

Uitspraak

Beslissing van 28 juli 2014

in de zaak 14-36

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw M.

klaagster

tegen:

mr. H.

advocaat te A.

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 3 maart 2014 met kenmerk K13-93, door de raad ontvangen op 4 maart 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 juni 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de onder 1.1. genoemde brief van de deken met de daaraan gehechte producties 1 tot en met 13, zoals vermeld op de inventarislijst.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Vanaf mei 2011 heeft verweerster klaagster bijgestaan in verband met de wens van klaagster om te komen tot een echtscheiding.

2.3    Bij brief gedateerd 6 mei 2011 heeft verweerster klaagster schriftelijk geïnformeerd over de wijze waarop deze scheiding kon worden bewerkstelligd en  op welke wijze een ouderschapsplan en de boedelverdeling dienden te worden geregeld. Tevens adviseerde verweerster klaagster over haar financiële positie, die niet rooskleurig was in verband met schulden. Ook legt verweerster in deze brief uit dat klaagster een eigen bijdrage dient te betalen van naar schatting € 232,--. Daarbij wijst verweerster klaagster op de mogelijkheid om bijzondere bijstand aan te vragen voor die kosten. Voorts bevat de brief adviezen in verband met loonbeslag op het loon van de man, de huurwoning en over het aanvragen van een uitkering.

2.4    Op 6  mei 2011 stelde verweerster ook een concept brief op ten behoeve van de echtgenoot van verweerster waarin een voorstel met betrekking tot de boedelverdeling werd gedaan.

2.5    Op 18 mei 2011 verstuurde verweerster een afschrift van de brief die zij had verzonden aan de echtgenoot van klaagster naar klaagster. Daarin verzocht verweerster de echtgenoot onder meer geld ter beschikking te stellen aan klaagster in afwachting van een door klaagster te verkrijgen WWB-uitkering. Op 24 mei 2011 stuurde verweerster een factuur naar klaagster in verband met de te betalen eigen bijdrage en  gemaakte kosten ter zake van griffierecht en uittreksels ad € 232,--.

2.6    Bij brief van 31 mei 2011 berichtte verweerster klaagster nog geen reactie te hebben gekregen van de echtgenoot over de aan de echtgenoot van klaagster toegezonden stukken.

2.7    Nadat verweerster deze alsnog ontving, diende verweerster begin juni 2011 het verzoek tot echtscheiding met bijbehorende stukken bij de rechtbank in.

2.8    Op 21 oktober 2011 berichtte verweerster aan klaagster de beschikking van de rechtbank te hebben ontvangen en legde zij uit dat deze diende te worden ingeschreven. Zij verzocht een aangehecht verzoek tot inschrijving te ondertekenen en te retourneren. Op diezelfde datum stuurde zij een akte van berusting aan de echtgenoot van klaagster met het verzoek deze ook te ondertekenen en retourneren.

2.9    Bij brieven van 16 augustus en 24 oktober 2011 verzocht verweerster klaagster de eigen bijdrage die was vastgesteld bij de toevoeging te betalen.

2.10    Op 8 november 2011 liet verweerster klaagster per brief weten nog niets van klaagster en haar echtgenoot te hebben vernomen. Nogmaals verzocht zij de gestuurde formulieren ondertekend te retourneren.

2.11    Op 2 december 2011 schreef verweerster een brief aan klaagster waarin zij vroeg binnen 2 weken te laten weten of tot inschrijving kon worden overgegaan. Tevens stelde zij dat wanneer de beschikking niet zou worden ingeschreven, dit na een half jaar ook niet meer mogelijk zou zijn. Verweerster liet klaagster weten tot sluiting van het dossier over te gaan wanneer zij binnen 2 weken niets had vernomen.

2.12    Op 2 mei 2012 vond het eerstvolgende contact, een telefoongesprek, plaats tussen klaagster en verweerster. Diezelfde dag stuurde verweerster een brief naar klaagster waarin zij stelde dat de echtscheiding niet definitief was geworden omdat de beschikking niet was ingeschreven. Nogmaals stuurde verweerster het verzoek tot inschrijving met het verzoek dit te ondertekenen, zodat verweerster alsnog kon proberen inschrijving van de echtscheiding bij de gemeente Den Haag te realiseren. Tevens wees verweerster er op niet zeker te weten of deze inschrijving nog zou worden geaccepteerd omdat meer dan een half jaar voorbij was gegaan sinds het wijzen van de beschikking.  

2.13    Met een brief, die op 19 juni 2013 door de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland is ontvangen, heeft klaagster zich beklaagd over verweerster.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a)    nadat de rechtbank de echtscheiding uitsprak, de beschikking niet tijdig heeft ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Nadat klaagster dit ontdekt had, stelde verweerster dat klaagster de kosten diende te voldoen om de echtscheiding alsnog af te wikkelen;

b)    klaagster onjuist heeft geïnformeerd over het einde van de termijn voor inschrijving. Deze eindigde niet op 14 april 2012 maar op 14 juli 2012, namelijk 6 maanden nadat de beschikking in kracht van gewijsde was gegaan;

c)    een toevoeging heeft aangevraagd voor klaagster en onvoldoende gehoor gaf aan de mededeling van klaagster dat zij niet in staat was de eigen bijdrage te voldoen, terwijl verweerster klaagster ook overigens financiële schade heeft berokkend

d)    regelmatig slecht bereikbaar was;

e)    klaagster niet heeft gewezen op de mogelijkheid bij wijze van voorlopige voorziening alimentatie te vragen voor haarzelf en de kinderen. 

4    VERWEER

Verweerster stelt voldoende deskundig en zorgvuldig te hebben opgetreden, maar dat zij de beschikking niet kon inschrijven omdat klaagster het verzoek daartoe aanvankelijk niet ondertekend retourneerde en de wederpartij naderhand geen medewerking verleende aan het retourneren van de akte van berusting. Klaagster is diverse malen gevraagd de eigen bijdrage te voldoen, maar deed dit niet. Zij is niet financieel benadeeld. Verweerster was wel bereikbaar en heeft waar nodig gebeld en geschreven. De mogelijkheid van het vragen van een voorlopige voorziening is besproken maar was vanwege de financiële positie van de echtgenoot van klaagster, die wel een inkomen had waarop beslag was gelegd, niet zinvol.

5    BEOORDELING

5.1.    De raad heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort onder meer dat de advocaat voor belangrijke beslissingen expliciet toestemming aan de cliënt moeten vragen. De zaak zal aan de hand van deze norm worden beoordeeld.

5.2.    Klachtonderdelen (a) en (b) lenen zich naar oordeel van de raad voor een gezamenlijke behandeling.

Gelet op hetgeen in  de stukken en ter zitting naar voren is gekomen is duidelijk dat hoewel verweerster er voor heeft gezorgd dat er een echtscheidingsbeschikking is gewezen, deze echtscheiding (nog) niet is bewerkstelligd omdat deze niet is ingeschreven. Dit kan verweerster echter niet worden verweten, daar zij voor het inschrijven van de beschikking de toestemming van klaagster behoefde en niet zonder die toestemming kon handelen. Verweerster heeft klaagster daartoe gevraagd om een verzoek om inschrijving ondertekend terug te sturen, maar dat heeft klaagster, ondanks herhaald rappel, niet gedaan. Dat verweerster aanvankelijk meende dat de termijn voor het verstrijken van de beschikking zou zijn verlopen was, is niet juist geweest maar heeft geen gevolg gehad. Klaagster heeft immers ook nadien geen gevolg gegeven aan het verzoek van verweerster kenbaar te maken of tot inschrijving kon worden overgegaan. Toen klaagster geruime tijd later contact opnam met verweerster, heeft verweerster nogmaals onderzocht of inschrijving nog steeds tot de mogelijkheden behoorde en aangeboden dit alsnog te realiseren. Van dit aanbod is door klaagster wederom geen gebruik gemaakt, zodat niet gesteld kan worden dat het aan verweerster te wijten is dat het uiteindelijk niet tot een inschrijving is gekomen. Dit betekent dat klachtonderdelen (a) en (b) ongegrond zijn.

5.3.    Verweerster heeft voor klaagster een toevoeging aangevraagd. Wanneer deze is verleend behoort klaagster op grond van wet- en regelgeving de door de raad voor rechtsbijstand vastgestelde eigen bijdrage te betalen. De opvatting dat verweerster daarbij geen rekening heeft gehouden met de financiële situatie van klaagster wordt door de raad niet gedeeld, nu verweerster klaagster heeft geadviseerd bijzondere bijstand voor de financiering van de toevoeging aan te vragen en zeker geen stringent incasso beleid heeft gevoerd. Dat verweerster klaagster enige financiële schade heeft berokkend is ook overigens niet komen vast te staan. Dit betekent dat klachtonderdeel (c) ongegrond is.

5.4.    Dat verweerster niet of onvoldoende bereikbaar is geweest is onvoldoende komen vast te staan. Ook klachtonderdeel (d) is hiermee ongegrond.

5.5.    Gelet op hetgeen in de stukken en ter zitting naar voren is gekomen is duidelijk dat klaagster in mei 2011 verkeerde in een slechte financiële positie in verband met schulden. Door klaagster is gesteld dat haar echtgenoot beschikte over een inkomen maar dat daarop, mede vanwege die relatief hoge schulden, loonbeslag was gelegd. Dat verweerster heeft ingeschat dat een voorlopige voorzieningen procedure daarmee weinig praktisch resultaat zou opleveren is daarmee niet onbegrijpelijk. Tegenover de betwisting van verweerster heeft klaagster onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het met het oog op het verkrijgen van een bijstandsuitkering geboden was een verzoek tot het treffen van voorzieningen in te dienen. Gesteld noch gebleken is dat klaagster verweerster over dit beweerde struikelblok heeft geïnformeerd. Dit betekent dat onvoldoende is komen vast te staan dat verweerster niet juist zou hebben gehandeld zodat klachtonderdeel (e) ongegrond is. 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, B.E.J.M. Tomlow, J.H. Brouwer, P.J.F.M. de Kerf, leden, bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juli 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerster

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.