Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:232

Zaaknummer

14-81

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klagers menen dat verweerster, advocaat van de wederpartij in een strafzaak omtrent seksueel misbruik van één van de klagers, de rechtbank onwaarheden heeft verteld over klagers en dat zij klagers onnodig heeft gekwetst met haar pleidooi. De voorzitter van de raad wijst op de beleidsvrijheid van advocaten en oordeelt dat de uitlatingen van verweerster in de context van de gevoerde verdediging niet zodanig van aard of inhoud waren dat verweerster buiten de grenzen van het toelaatbare is getreden. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 16 juni 2014

in de zaak 14-81

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerster

De  plaatsvervangend  voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 19 mei 2014 met kenmerk RvT 14-0019/TRC/ml, door de raad ontvangen op 22 mei 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Klager sub 2 is de pleegmoeder van klager sub 1. Verweerster is de advocaat van de wederpartij van klager sub 1. Het betrof een strafzaak waarin haar cliënt werd beschuldigd van seksueel misbruik van klager sub 1. De cliënt van verweerster is in hoger beroep veroordeeld tot gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging.

1.3    Verweerster heeft haar cliënt in eerste aanleg en in hoger beroep bijgestaan. Zij heeft tijdens pleidooi stellingen ingenomen over de persoonlijkheid en het verleden van zowel klager sub 1 als klager sub 2.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in de rechtbank moedwillig onwaarheden heeft verteld over klagers en klagers onnodig heeft gekwetst met haar pleidooi.

3    VERWEER

3.1    Verweerster is van mening dat zij de belangen van haar cliënt naar beste kunnen heeft behartigd. Zij betwist dat zij in haar pleidooi onwaarheden heeft verteld of dat zij zich onnodig grievend heeft uitgelaten.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    De klacht betreft het verwijt aan verweerster dat zij onwaarheden heeft verteld en dat zij klagers daarmee onnodig heeft gekwetst. Bij de behandeling van een dergelijke klacht geldt dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.

4.3    Verweerster heeft ervoor gekozen om in de strafzaak over seksueel misbruik door haar cliënt diep in te gaan op de persoonlijkheid van het slachtoffer. Zij heeft daarbij aan de hand van literatuur conclusies getrokken die zij in het belang van de verdediging van haar cliënt achtte. Verweerster probeerde daarmee aan te tonen dat op grond van de persoon van de aangever en diens (goedbedoelde) emoties, aan de juistheid van zijn verklaring kan worden getwijfeld. Wat er wel of niet deugt aan deze gedachtegang valt buiten beoordeling van deze tuchtzaak. Daarnaast heeft zij gepleit over de persoon van klager sub 2, de pleegmoeder van klager sub 1. Of alle stellingen die verweerster ter verdediging van haar cliënt heeft ingenomen waar zijn, kan de voorzitter niet beoordelen.

4.4     Ter beoordeling is de vraag of verweerster met haar pleidooi binnen de grenzen van het tuchtrecht is gebleven. Hoewel de voorzitter de gevoelens van klagers navoelbaar acht, zijn de uitlatingen van verweerster in de context van de in de strafzaak gevoerde verdediging niet zodanig van aard of inhoud dat verweerster daarmee het onder 4.2 omschreven kader te buiten is gegaan. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat verweerster in haar pleidooi heeft vermeld dat klager sub 1 als baby de aandoening syfilis heeft gehad, nu dat feit in het strafdossier was beschreven. Dat klager sub 1 eerst door het pleidooi van dat feit kennis kreeg, was echter zonder meer een ongelukkige gang van zaken.

4.5     De voorzitter acht de klacht kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter wijst de klacht van klagers af.

Aldus gewezen door mr. R. A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. Le Noble als griffier op 16 juni 2014.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 16 juni 2014 per aangetekende post verzonden aan:

-    klagers

en per gewone post aan:

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten