Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-08-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:71

Zaaknummer

13-212NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat kennelijk niet-ontvankelijk wegens overschrijding redelijke klachttermijn.

Uitspraak

Beslissing van 27 augustus 2013

in de zaak 13-212NH

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw mr.

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 5 augustus 2013 met kenmerk td/md/696, door de raad ontvangen op 8 augustus 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerster heeft in de periode januari/oktober 2007 mevrouw X bijgestaan in een geschil rond de afwikkeling van de nalatenschap van haar moeder. Klaagster is in deze nalatenschap als notaris opgetreden.

1.3 Bij brief van 9 februari 2007 heeft verweerster mevrouw X bevestigd dat zij bereid is haar bij te staan tegen een uurtarief van € 190,-- (exclusief btw) en dat zij haar werkzaamheden per kwartaal zou declareren.

1.4 Vanwege de inkomenspositie van mevrouw X heeft verweerster gefinancierde rechtsbijstand aangevraagd en verkregen. Vervolgens heeft verweerster de eigen bijdrage gedeclareerd en in de begeleidende brief van 17 april 2007 aangegeven dat de gefinancierde rechtsbijstand vervalt bij betaling van de erfenis wegens overschrijding van de vermogensgrens. Op verzoek van mevrouw X heeft verweerster eind 2007 haar werkzaamheden beëindigd. Verweerster heeft vervolgens haar eindnota van € 5.858,-- gezonden.

1.5 Op 12 maart 2008 is klaagster door de kantonrechter in Haarlem benoemd tot bewindvoerder over de goederen van mevrouw X. Bij brief van 26 maart 2008 aan verweerster heeft klaagster laten weten zich te verbazen over het bedrag van de declaratie. Bij brief van 18 juli 2008 heeft verweerster gereageerd en klaagster verzocht om een gesprek alvorens de declaratie ter begroting aan de Raad van Toezicht voor te leggen.

1.6 Op 22 mei 2012 heeft verweerster een betalingsherinnering gezonden.

1.7 Op 12 november 2012 heeft klaagster met machtiging van de kantonrechter een bedrag van € 4.579,70 voldaan. Verweerster heeft ermee ingestemd dat de laatste drie aan de zaak bestede uren (€ 678,30) niet zijn voldaan.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a) niet zorgvuldig is omgegaan met financiële belangen van mevrouw X en daarbij onvoldoende rekening heeft gehouden met haar geestelijke gesteldheid als gevolg van haar verstandelijke handicap;

b) zich niet heeft gehouden aan de financiële afspraken zoals neergelegd in haar brief van 9 februari 2007, om per kwartaal te declareren.

2.2 Ter toelichting op het tweede klachtonderdeel stelt klaagster dat verweerster slechts tweemaal heeft gedeclareerd en dat als gevolg van het uitblijven van tussentijdse declaraties het niet is opgevallen dat ieder contact van verweerster met mevrouw X en/of met derden in rekening werd gebracht. Als er eerder inzicht in het kostenverloop was geweest, dan was mogelijk anders met een aantal contactmomenten omgegaan en/of was eerder afscheid genomen van verweerster.

3 BEOORDELING

3.1 Verweerster stelt als meest verstrekkend verweer dat klaagster in haar klachten niet-ontvankelijk moet worden verklaard, enerzijds vanwege het ontbreken van eigen belang en anderzijds vanwege te late indiening van de klachten. Bij een beroep op de tijd die is verstreken sinds de feiten waarover wordt geklaagd, dienen van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen. Te weten: enerzijds het ten gunste van klaagster wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Welke termijn met betrekking tot het niet-ontvankelijk verklaren wegens tijdsverloop moet worden aangehouden, kan niet op voorhand worden gezegd. De uitkomst van de hiervoor vermelde afweging zal steeds van geval tot geval aan de hand van omstandigheden moeten worden bepaald. De regering  heeft in juli 2012 een wijzigingsvoorstel voor art. 46g Advocatenwet naar de Tweede Kamer gestuurd waarin wordt bepaald dat een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het tijdsverloop drie jaren of meer bedraagt (Kamerstukken II, 2011-2012, 32 382, nr. 10 blz. 17). Dit voorstel heeft bij de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie tot geen andere reactie geleid dan de vraag van de leden van de SP-fractie waarom niet wordt vastgehouden aan de gangbare verjaringstermijn in het civiele recht, te weten vijf jaar (Kamerstukken II, 2012-2013, 32 382, nr. 12, blz. 33).

3.2 De voorzitter is met verweerster van oordeel dat klaagster kennelijk

niet-ontvankelijk is in haar klacht(en) en overweegt daartoe het volgende. De (inhoudelijke) verwijten die klaagster verweerster maakt hebben betrekking op de periode januari/oktober 2007. Eind 2007 heeft verweerster haar werkzaamheden voor mevrouw X beëindigd onder toezending van de eindnota. Vast staat dat verweerster,  nadat zij tot bewindvoerder van mevrouw X is benoemd,  bij brief van 26 maart 2008 bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van de declaratie van verweerster en dat verweerster daarop bij brief van 18 juli 2008 heeft gereageerd, in welke brief zij bovendien heeft gewezen op de mogelijkheid om de declaratie aan de Raad van Toezicht ter begroting voor te leggen. Vervolgens is het stil gebleven aan de zijde van klaagster. Klaagster legt de oorzaak voor het tijdsverloop neer bij verweerster die enerzijds de gemaakte afspraak om klaagster nader te informeren niet zou zijn nagekomen en anderzijds geen pogingen heeft gedaan om het openstaande bedrag te innen. Dat verweerster klaagster (nadere) informatie zou verstrekken over de (financiële) afspraken die waren gemaakt bij de aanvang van de werkzaamheden, is niet komen vast te staan. Ook het feit dat verweerster pas op 22 mei 2012 een betalingsherinnering heeft gezonden, levert geen verschoonbaarheid op voor het tijdsverloop aan de zijde van klaagster. Nu ook anderszins voor dit tijdsverloop geen redenen zijn gebleken die zo zwaarwegend zijn dat zij gaan boven eerdergenoemd belang van verweerster bij rechtszekerheid, acht de voorzitter in dit geval de termijn waarbinnen de klacht is ingediend, vijf jaar na beëindiging van de werkzaamheden en vier jaar na het aanvankelijk gemaakte bezwaar onredelijk lang, ook in het licht van het hierboven genoemde wetsvoorstel. Klaagster is kennelijk niet-ontvankelijk in haar klacht(en).

3.3 Nu klaagster reeds vanwege tijdsverloop kennelijk niet-ontvankelijk is in haar klacht(en), hoeft de ontvankelijkheid wegens het ontbreken van eigen belang geen nadere bespreking.

BESLISSING

De voorzitter verklaart klaagster kennelijk niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, met bijstand van

mr. L.H. Rammeloo als griffier op 27 augustus 2013.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 27 augustus 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.