Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-03-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4063

Zaaknummer

12-208

Inhoudsindicatie

Verzet. De door  klager aangevoerde gronden kunnen niet slagen. De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Onderzoek in verzet heeft niet geleid tot andere beschouwingen.

Uitspraak

Beslissing van 25 maart 2013

in de zaak 12-208

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 28 november 2012 op de klacht van:

de heer [ ]

klager

voor wie als gemachtigde optreedt

de heer [ ]

gemachtigde

adres

tegen:

mr. X

advocaat te E.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 31 oktober 2012 met kenmerk 15058/LvdB, door de raad ontvangen op 2 november 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Almelo de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 28 november 2012 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 28 november 2012 is verzonden aan klager.

1.3 Bij brief van 4 december 2012 door de raad ontvangen op 6 december 2012, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 25 februari 2013 in aanwezigheid van gemachtigde van klager, klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager  van 4 december 2012 en de brief van klager d.d. 6 februari 2013 met bijlagen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Verweerder heeft zijn kantoorgenoot mr. L. als advocaat bijgestaan in een klachtprocedure die klager tegen mr. L. had ingediend.

2.3 De achtergrond van de klacht van klager tegen mr. L. was dat mr. L. in 2010 namens een cliënte van hem, V. B.V., het faillissement van klager had aangevraagd. Op grond van dat verzoek is klager door de rechtbank Utrecht bij vonnis van 17 augustus 2010 in staat van faillissement verklaard. Klager is bij de behandeling van de faillissementsaanvraag niet verschenen. Als steunvordering bij de faillissementsaanvraag heeft een vordering van D. B.V. gediend.

2.4 Klager is in verzet gegaan van het vonnis van de rechtbank Utrecht met als gevolg dat het faillissement bij vonnis van 22 september 2010 is vernietigd.

2.5 Bij brief van 28 september 2010 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen mr. L.

2.6 De klacht van klager tegen mr. L. is door de raad van discipline Arnhem bij beslissing van 27 juni 2011 gedeeltelijk gegrond verklaard en aan mr. L. is de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd. Het gegrond verklaarde deel van de klacht ziet op het feit dat mr. L. bij de faillissementsaanvraag een steunvordering had gebruikt waarvan hij had moeten weten dat deze vordering van D. B.V. op klager door D. B.V. niet meer opgeëist zou worden.

2.7 Mr. L. heeft tegen deze beslissing van de raad hoger beroep ingesteld en verweerder heeft in de procedure in hoger beroep bij het hof van discipline de belangen van zijn kantoorgenoot mr. L. behartigd.

Het hof van discipline heeft op 14 mei 2012 de beslissing van de raad van discipline bekrachtigd.

2.8 Bij brief van 22 mei 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:  hij de belangen van zijn kantoorgenoot Mr. L heeft behartigd en dat heeft gedaan op een grove, onbehoorlijke, krenkende wijze waarbij veel leugens en bedrieglijkheden zijn gedebiteerd, alles een behoorlijk handelend advocaat onwaardig.

3.2 Ter toelichting op de klacht stelt klager dat van belang is dat verweerder niet zomaar de advocaat was van Mr. L maar een kantoorgenoot die de incassoprocedure waaruit de faillissementsaanvrage voortkwam of in elk geval de kwestie van steunvordering van D. BV kende.

3.3 De klacht wordt gesubstantieerd door vijftien door klager concreet uitgewerkte bezwaren (“leugens”). Deze bezwaren worden hieronder weergegeven waarbij, met de voorzitter, gebruik wordt gemaakt van de woordkeuze van klager. Daarbij worden de namen gebruikt en aanduidingen zoals die in deze beslissing hiervoor al werden gehanteerd.

a. De aantijging dat mijn zoon meerdere vorderingen onbetaald liet. Zo maar van uit zijn fantasie voortgekomen. Hij kan er nog niet een onderbouwen.

b. De niet bestaande vordering op D. B.V., in het gehele dossier voldoende vermeld. Verweerder wist als geen ander dat deze vordering niet bestond.

c. Het onbetaald laten van openstaande vorderingen bij deurwaarderskantoor Groenewegen en Partners. Verweerder bemoeit zich hier met zaken die hem niet aangaan. Bovendien zijn er geen rekeningen onbetaald gebleven en is de verstandhouding met dit deurwaarderskantoor steeds goed geweest.

d. Verweerder stelt hierin dat de heren   [klager en zijn gemachtigde]” bij diverse schuldeisers zijn langs geweest. Hij laat zijn fantasie hier weer de vrije loop.

e. Diverse onwaarheden bij gelegenheid van mijn bezoek aan D. B.V. Verweerder schrijft hier vanuit zijn fantasie dat D. B.V. zich niets meer kon herinneren. Niets over incasso schade en niets over een ingediende vordering. In mijn reactie hierop heb ik voldoende duidelijk gemaakt hoe ernstig ik deze laakbare handeling vind. Bij dit leugen onderdeel speelt ook Mr. L een laakbare rol.

f. In grief 1 van de appelmemorie schrijft verweerder dat “zijn cliënten” nooit bezwaar hebben geuit over de handelwijze van de advocaat Mr. L. Vanuit het dossier is voldoende duidelijk geworden dat D. B.V. het daar echt niet mee eens is en was. Dat gegeven was echt wel bekend bij verweerder. Zie hiervoor ook productie 1.

g. Bij grief 2 van de appelmemorie maakt verweerder het wel heel erg bont en laat hij zijn fantasie andermaal weer zijn vrije loop. Kortheidshalve verwijs ik hier graag naar mijn reactie op de appelmemorie, weergegeven in productie 4.

h. Bij grief 3 van de appelmemorie schrijft verweerder dat zijn cliënt en kantoorgenoot op de hoogte was van het onbetaald laten van meerdere vorderingen door mijn zoon. Dat dit niet juist was heb ik in mijn reactie voldoende aangetoond.

i. Het gestelde in grief 3 dat mijn zoon geen betalingen had verricht aan Groenewegen en partners in 2010. Enkel in januari en daarna een half jaar niet. Verweerder zou beter moeten weten en weet ook beter.

j. Eveneens bij grief 3 de stelling over de steunvordering van D. B.V. Dit was echt niet namens D. B.V. en daarvan was verweerder op de hoogte.

k. Als laatste bij grief 3 de stelling omtrent de onjuistheid dat D. B.V. de vordering ter incasso in handen had gesteld van Mr. L. Over welke vordering heeft hij het feitelijk? Bovendien is er tot op de dag van vandaag nog nooit een vordering ingebracht en dat zal ook niet gaan gebeuren.

l. Bij grief 4 schrijft verweerder dat Mr. L. nog meerdere zaken had lopen bij D.  B.V. en nog kort voor het uitgesproken faillissement. Hij weet dat daarvan geen sprake was.

m. Bij grief 5 speelt verweerder persoonlijk een belangrijke rol, waar het gaat om de wel of niet bestaande vordering. Zie hiervoor o.a.  productie 1. Als geen ander wist hij dat de zaak was afgedaan en gearchiveerd. Mijn vraag: hoe kan het bestaan dat een advocaat zich druk maakt over een vordering van een cliënt, die er vervolgens niet eens is. De rollen lijken hier omgekeerd. Niet de cliënt brengt de vordering in, maar de advocaat verzorgt er wel een. Ik heb dat nog niet eerder meegemaakt.

n. Bij grief 6 schrijft verweerder voor de zoveelste keer weer over de vordering, waarvan hij weet dat die er niet is. Ook niet de door Mr. L. te elfder ure en op nadrukkelijk verzoek aan D. B.V. onterecht nog ingediende vordering. Dat was duidelijk een valselijk ingediende vordering en daarvan was verweerder als kantoorgenoot op de hoogte.

o. Bij grief 7 vervalt verweerder in herhalingen. Kortheidshalve verwijs ik hierbij naar mijn reactie op de appelmemorie.

3.4 Klager besluit de weergave van zijn klachten als volgt: “Samenvattend een groot aantal leugens waarvan een aantal heel ernstig, althans zo heb ik die ervaren. Het moge duidelijk zijn dat in mijn beleving de advocaat mr. X  hierin niet gehandeld heeft zoals een behoorlijk behandelend advocaat betaamt.”

3.5 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter ten onrechte de klacht kennelijk ongegrond heeft geoordeeld.

3.6 In aanvulling op de klacht wordt in verzet naar voren gebracht dat:

a. verweerder een kantoorgenoot is van mr. L. en direct bij de zaak waarin mr. L als advocaat van de wederpartij optrad, betrokken is geweest;

b. er met D. B.V. geen betalingsregeling was overeengekomen. De gemachtigde van klager heeft een gesprek gevoerd met D. B.V., welk gesprek netjes is verlopen;

c. klager en zijn gemachtigde van elkaar moeten worden onderscheiden. De gemachtigde voelt zich weliswaar nauw bij de zaak betrokken, maar de klacht is afkomstig van klager;

d. verweerder en mr. L. een steunvordering hebben gecreëerd, terwijl de betrokken partijen het erover eens waren dat er geen vordering meer bestond.

4 BEOORDELING

4.1 Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op de juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.2 Het onderzoek in verzet heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter van de raad, waarmee de raad zich verenigt.

4.3 Het verzet is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf, W.H. Kesler, F.A.M. Knüppe en E.A.T.M. Steverink leden, bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 maart 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 25 maart 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- De gemachtigde van klager

- Verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Oost-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.