Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-04-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4181

Zaaknummer

12-259A

Inhoudsindicatie

 Klacht tegen eigen advocaat gegrond. Onjuist en onnodig grievend opgetreden tegen klaagster en schending geheimhoudingsplicht. Berisping.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 8 april 2013

in de zaak 12-259A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

gemachtigde: mr.

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

gemachtigde: mr.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 27 augustus 2012 met kenmerk 1112-508, door de raad ontvangen op 30 augustus 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 februari 2012 in aanwezigheid van klaagster, haar gemachtigde, verweerder en zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 bedoelde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 10 in de bij die brief behorende inventarislijst;

- de brief van klaagster van 24 januari 2013 met als bijlage een kopie van een brief aan klaagster van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs van 8 oktober 2012 en een kopie van de uitspraak van 5 oktober 2012 in de klachtzaak tegen een kantoorgenoot van verweerder van de Raad van Tucht.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 In verband met een door klaagster en haar (voormalig) zakenpartners voorgenomen 'structured finance project', het zogenaamde R-project, heeft klaagster zich in januari 2010 gewend tot het kantoor van verweerder. Klaagster heeft contact gelegd met mr. H., als belastingadviseur verbonden aan het kantoor van verweerder. Klaagster heeft op 18 januari 2010 een eerste bespreking gevoerd met mr. H., waaraan verweerder in tweede instantie ook heeft deelgenomen. Tijdens een vervolggesprek op 20 januari 2010 waren naast klaagster en mr. H. eveneens verweerder en één van de toenmalig zakenpartners van klaagster aanwezig. Tevens waren tijdens dat gesprek kantoorgenoten van verweerder en mr. H. uit Duitsland telefonisch bereikbaar voor overleg. Dit gesprek vond plaats op het kantoor van verweerder. Nadien is tussen klaagster, verweerder en mr. H. telefonisch en per e-mail contact geweest betreffende juridische en fiscale vraagstukken aangaande het 'structured finance project'.

2.3 Klaagster en haar (voormalig) zakenpartners vormden samen het zogenaamde "N-team". Nadat in februari 2010 een conflict was ontstaan tussen klaagster en haar (voormalig) zakenpartners heeft klaagster mr. H. hierover geïnformeerd en hem verzocht zijn werkzaamheden en die van verweerder voort te zetten ten behoeve van het N-team en het R-project. Hierbij heeft zij aangegeven niet langer als contactpersoon te fungeren. Vanaf dat moment hebben verweerder en mr. H. enkel contact onderhouden met de twee voormalig zakenpartners van klaagster.

2.4 In een civielrechtelijke procedure tussen klaagster en haar voormalig zakenpartners hebben verweerder en mr. H. op verzoek van de advocaat van de twee voormalig zakenpartners bij brief van 14 november 2011 een schriftelijke verklaring afgelegd. Dit naar aanleiding van de stelling in de inleidende dagvaarding van klaagster dat het kantoor van verweerder bereid was het project fiscaal en juridisch te begeleiden op basis van een vergoeding alleen bij succes, een zogenaamde ‘succes fee’. In de verklaring staan onder meer de volgende passages: "zij wekte niet de indruk dat zij zelf goed begreep wat het project precies behelsde" en "de informatie over het project die in het gesprek door [klaagster] aan ondergetekenden werd verstrekt was onduidelijk" en "Ook in het vervolggesprek wist [klaagster] niet goed duidelijk te maken dat sprake was van een serieus project dat kans van slagen zou hebben" en voorts verklaren verweerder en mr. H. in voornoemde brief "Vervolgens heeft een derde gesprek plaatsgevonden waarbij naast [klaagster] ook de heren T.H. en W. aanwezig waren. De heren T.H. en W. bleken wel in staat duidelijk te maken en ondergetekenden ervan te overtuigen dat het hierom een serieus project ging. Ondergetekende kregen tijdens dit gesprek een goed beeld van de professionaliteit van de beide heren en hadden de indruk dat zij wel in staat zouden zijn een dergelijke transactie te verwezenlijken". Verder verklaren verweerder en mr. H. dat, anders dan door klaagster in de dagvaarding wordt gesteld, de dienstverlening van het kantoor van verweerder en mr. H. niet op ‘no cure no pay’-basis heeft plaatsgevonden. Tot slot benadrukken verweerder en mr. H. in hun verklaring dat er geen sprake is geweest van ‘co-investment’ in het R-project door hun kantoor. Verweerder en mr. H. verklaren expliciet dat zij toestemming verlenen onderhavige verklaring in de civielrechtelijke procedure in het geding te brengen en geven aan desgewenst bereid te zijn ‘het bovenstaande als getuigen onder ede te herhalen’.

2.5 Naar aanleiding van de inhoud van de verklaring van verweerder en mr. H., hebben de advocaten van klaagster zich bij brieven van 7 december 2011 tot verweerder en mr. H. gewend met daarin het verzoek de onderhavige verklaring in de brief van 14 november 2011 in te trekken door middel van een door de advocaten van klaagster geformuleerd citaat. Tevens zijn verweerder en mr. H en hun kantoor aansprakelijk gesteld voor de schade die klaagster door hun uitlatingen heeft geleden en/of zal lijden.

2.6 In een brief van 14 december 2011 heeft verweerder op voornoemde brief van 7 december 2011 gereageerd waarin hij – onder meer - stelt dat zijn uitlatingen over klaagster in zijn verklaring niet onrechtmatig zijn en dat hij geen aansprakelijkheid jegens haar erkent. Voorts schrijft verweerder dat hij zijn ‘evaluatie’ betreffende klaagster niet geheim hoeft te houden tegenover de voormalig zakenpartners van klaagster en dat deze evaluatie een ‘subjectieve component’ bevat waarvan de interpretatie voor rekening van klaagster komt. Bovendien bevestigt hij zijn eerdere stellingname dat wanneer hij in de procedure als getuige zou worden gehoord hem als advocaat geen beroep toekomt op een verschoningsrecht nu hij door een belastingadviseur bij de advisering over het R-project is betrokken. Reden waarom verweerder niet bereid is een verklaring af te geven zoals verzocht door de advocaten van klaagster.

2.7 Bij vonnis van 7 november 2012 heeft de rechtbank de vordering van klaagster afgewezen.

2.8 Bij brief met bijlagen van 13 februari 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij in rechte een onjuiste en onnodig grievende verklaring over klaagster heeft afgelegd;

b) zijn verplichting tot geheimhouding jegens een oud-cliënte heeft geschonden.

4 BEOORDELING

4.1 De raad behandelt de klachtonderdelen a) en b) gezamenlijk.

4.2 Verweerder heeft naar aanleiding van de klacht gesteld dat de inhoud van de verklaring van 14 november 2011 niet te beschouwen valt als vertrouwelijke informatie die onder de geheimhoudingsplicht zou vallen en dat de uitlatingen betreffende de persoon van klaagster bovendien een subjectief oordeel van verweerder inhouden en niet te beschouwen zijn als objectieve, vertrouwelijke informatie. Eerder, in zijn brief van 26 maart 2012 aan de deken, heeft verweerder het standpunt ingenomen dat er bovendien  geen sprake zou zijn van een persoonlijke en/of vertrouwelijke cliëntrelatie tussen verweerder als advocaat enerzijds en klaagster anderzijds.

4.3 De raad stelt voorop dat klaagster degene is die de eerste contacten tot stand heeft gebracht tussen haar, haar voormalig zakenpartners, mr. H. en verweerder. Na een tweetal inhoudelijke gesprekken, waarbij klaagster aanwezig was en de haalbaarheid van het voorgenomen 'structured finance project' werd besproken, heeft klaagster door middel van e-mail en telefoon contact onderhouden met verweerder en mr. H. en heeft zij hen fiscale en juridische vraagstukken voorgelegd. Na het ontstaan van een conflict tussen klaagster en haar voormalig zakenpartners heeft klaagster mr. H. expliciet verzocht de werkzaamheden van hem en verweerder ten behoeve van het N-team en het R-project voort te zetten.

4.4 Naar het oordeel van de raad kan klaagster, gelet op het vorengaande, als cliënte van verweerder en zijn kantoorgenoot worden aangemerkt. Weliswaar is pas ná het ontstaan van voornoemd conflict- zoals blijkbaar vaker te doen gebruikelijk bij projecten als deze - een "engagementletter" ondertekend, maar er was geen twijfel over bij partijen en verweerder dat verweerder en mr. H. klaagster en haar zakenpartners, later het N-team, juridisch en fiscaal bijstonden. Voor zover verweerder zijn stellingname handhaaft dat er geen sprake zou zijn geweest van een advocaat/cliënt relatie, is dat onterecht.

4.5 De raad stelt voorop dat de verplichting tot geheimhouding heeft te gelden als een fundamenteel beginsel voor de advocaat in de uitoefening van zijn beroep dat slechts in uiterst zeldzame gevallen uitzondering lijdt en van toepassing is ongeacht de wijze waarop en door wie een advocaat in een zaak betrokken is. De geheimhouding geldt zowel de bijzonderheden van door hem behandelde zaken als de persoon van zijn cliënten en de aard en omvang van diens belangen. Een advocaat kan worden ontheven van zijn geheimhoudingsplicht door zijn cliënt. Als de cliënt de advocaat ontslaat uit zijn geheimhoudingsplicht, is de advocaat vrij een verklaring als getuige af te leggen in zijn hoedanigheid van advocaat van die cliënt. Gesteld noch gebleken is dat klaagster verweerder op enig moment uit zijn geheimhoudingsplicht heeft ontslagen. Conform gedragsregel 6 lid 4 duurt de geheimhoudingsplicht voort na de beëindiging van de relatie met de cliënt.

4.6 Het argument dat geen sprake zou zijn van schending van de geheimhoudingsplicht, omdat de inhoud van zijn verklaring van 14 november 2011 niet te beschouwen valt als vertrouwelijke informatie, wordt door de raad verworpen. Verweerder heeft voornoemde informatie verkregen in zijn hoedanigheid van advocaat in het kader van zijn werkzaamheden inzake het R-project en had zich derhalve dienen te onthouden van mededelingen hieromtrent. Dit geldt te meer nu verweerder wist dat deze mededelingen gebruikt zouden worden in een civielrechtelijke procedure tegen klaagster. Verweerder heeft echter niet alleen deze vertrouwelijke informatie zonder de toestemming van klaagster naar buiten gebracht, maar heeft zich bovendien laten verleiden tot het doen van negatieve en denigrerende uitspraken over klaagster waarvan de raad niet kan inzien welk relevant doel de uitspraken dienen of dienden. De raad acht deze uitlatingen onnodig grievend en rekent dit verweerder ernstig aan. Beide klachtonderdelen zijn gegrond.

5 MAATREGEL

Bij het opleggen van de maatregel neemt de raad in aanmerking dat verweerder, noch in zijn correspondentie met de deken, noch tijdens de zitting, blijk heeft gegeven in te zien dat zijn handelwijze onjuist was. Daarbij houdt de raad ook rekening met de afwijzende reactie van verweerder op het verzoek van klaagster om de kwestie op informele wijze af te handelen, al dan niet door middel van een persoonlijk gesprek.

 BESLISSING

 De raad van discipline:

 verklaart de klachtonderdelen a) en b) gegrond;

 legt aan verweerder de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen door mr. Th. S. Röell, voorzitter, mrs. A.S. Kamphuis, A. van Marwijk Kooy, H.B. de Regt, en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. E.F.E. Hoekstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 april 2013.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 8 april 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl