Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-04-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4224

Zaaknummer

13-64

Inhoudsindicatie

Klacht over kwaliteit dienstverlening in strafzaak kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 3 april 2013

in de zaak 13-64

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw [naam]

[adres]

klaagster

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 4 maart 2013 met kenmerk RvT 1213-9491, door de raad ontvangen op 5 maart 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 8.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerster heeft klaagster in de periode september 2010 tot april 2011 als advocaat bijgestaan in een strafzaak waarbij klaagster werd verdacht van (kort gezegd) uitkeringsfraude. Klaagster is daarvoor in eerste aanleg door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

1.3 De rechtbank heeft in zijn vonnis van 10 november 2010 bewezen verklaard dat: “zij [klaagster] op tijdstippen in de periode van 3 oktober 2001 tot en met 30 juni 2008 te [plaats] in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet en /of de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, toen daar geen opgave gedaan van en/of verzwegen dat zij in het bezit was van  een woning in Spanje en huurpenningen ontving en/of te goed had en haar hoofdverblijf had buiten de gemeente [plaats].”

1.4 Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft verweerster namens klaagster bepleit dat bij een eventuele veroordeling geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf maar een werkstraf zou moeten worden opgelegd. Bij de rechtbank zonder succes en ook het hof is daarin niet meegegaan.

1.5 In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem bij arrest van 15 april 2011 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd onder aanvulling van gronden inzake de strafmotivering. Het hof heeft in zijn arrest het volgende overwogen: “Het hof rekent het verdachte zeer aan dat zij jarenlang opzettelijk en doelbewust voor de uitkeringsinstantie heeft verzwegen dat zij woonachtig was in het buitenland, inkomsten uit verhuur ontving en in het bezit was van onroerend goed in het buitenland. Hierdoor heeft zij vele jaren ten onrechte een uitkering genoten, waardoor de uitkeringsinstantie voor een groot bedrag werd benadeeld. Naar het oordeel van het hof is voor een passende afdoening van de zaak slechts ruimte voor een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Een werkstraf zoals door de verdediging is verzocht op te leggen, doet geen recht aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit.”  

1.6 Bij brief van 18 september 2011 heeft klaagster verweerster aansprakelijk gesteld voor de wijze waarop verweerster haar verdediging heeft gevoerd. Bij brief d.d. 2 november 2011 heeft verweerster hierop gereageerd. Zij heeft daarin elke aansprakelijkheid van de hand gewezen. Klaagster heeft zich vervolgens tot een andere advocaat gewend, mr. H., die verweerster bij brief d.d. 10 april 2012 heeft bericht dat klaagster haar aansprakelijkheidsstelling handhaaft en haar in die brief om opheldering heeft gevraagd over een aantal aspecten van de wijze waarop verweerster de zaak had behandeld.  Verweerster heeft daarop gereageerd. Die correspondentie bevindt zich bij de stukken. Tot welke conclusie mr. H. is gekomen blijkt niet uit het dossier.

1.7 Bij brief d.d. 10 oktober 2012 heeft klaagster de onderhavige klacht bij de raad van discipline in het ressort Amsterdam ingediend. Via de deken in het arrondissement Amsterdam is de klacht op 26 oktober 2012 ingekomen bij de deken in het voormalig arrondissement Utrecht.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) zowel in eerste aanleg als in hoger beroep een slechte verdediging te voeren in klaagsters zaak, onder andere door geen gebruik te maken van de documentatie, die klaagster aan verweerster ter beschikking had gesteld;

b) klaagster slecht voor te lichten over de juridische gang van zaken.

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

Ad klachtonderdeel a)

3.2 Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal van de zitting van 27 oktober 2010 van de rechtbank Utrecht, op welke zitting de strafzaak tegen klaagster inhoudelijk werd behandeld. Daaruit blijkt voor zover van belang dat klaagster op die zitting het navolgende heeft verklaard:

- dat zij sedert 1995 of 1996 een uitkering heeft ontvangen van de gemeente [plaats];

- dat zij sedert 2003 eigenares is geweest van een woning te Alicante en dat zij daar regelmatig heeft verbleven;

- dat zij vanaf 11 maart 2004 ingeschreven stond op het adres [adres] en dat zij daar ook heeft verbleven;

- dat zij in die woning tweemaal een kamer of kamers heeft verhuurd en daarvoor huur heeft ontvangen;

- dat zij die huurinkomsten en de inkomsten uit de verkoop van de woning in Alicante niet heeft opgegeven aan de Sociale Dienst van de gemeente [plaats];

- dat zij haar hoofdverblijf in Nederland had;

- dat het niet juist is dat zij haar inkomsten uit woningen in Spanje allemaal heeft verzwegen;

- dat zij [lees: “ook”, voorzitter ] een huis heeft gehad op Ibiza en nog een huis daar dat zij kocht in 1981 en dat zij dat huis in 2004 heeft verkocht voor € 96.000,00 en niet voor € 135.000,00 zoals in het proces-verbaal staat;

- dat zij de ontvangen huur (voor de kamers in het huis op het adres[adres]) niet heeft opgegeven omdat zij daaraan niet heeft gedacht.

3.3 Mede op basis van in het voorgaande besloten liggende erkenningen die, voor zover de voorzitter kan zien bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, is de rechtbank tot een veroordeling gekomen. De voorzitter stelt vast dat, in de bewezenverklaring en voor het delict waarvoor klaagster is veroordeeld, cruciaal is dat sprake is geweest van verzwijging.

3.4 Voor zover klaagster met haar klacht wil bewerkstelligen dat de tuchtrechter het oordeel van de rechtbank en het hof nog eens naloopt op juistheid, mede aan de hand van de door haar in deze zaak overgelegde stukken, wordt allereerst opgemerkt dat dat niet de taak is van de tuchtrechter. Een klager dient, in een zaak als deze, concreet en gemotiveerd aan te geven waar en op welke punten de verdediging is tekortgeschoten. Dat is in deze zaak ook geen onredelijke eis, nu klaagster zich naar aanleiding van haar ongenoegen over de wijze waarop de zaak is behandeld door verweerster tot een raadsman heeft gewend en daarbij van diens hulp gebruik heeft kunnen maken. Toegespitst op dit geval had klaagster aannemelijk moeten maken dat rechtbank en/of hof tot een wezenlijk ander oordeel zou(den) zijn gekomen als verweerster de zaak anders (en beter) zou hebben aangepakt.

3.5 De voorzitter stelt tegen deze achtergrond vast dat niet valt in te zien tot welke andere uitkomst de rechtbank en vervolgens het hof (waar klaagster niet is verschenen) zouden hebben kunnen komen waar het gaat om de bewijsvraag, als wel, of beter of meer rekening zou zijn gehouden met hetgeen blijkt uit de door klaagster overgelegde stukken. Klaagster stelt dat dat anders is en werkt dat uitvoerig uit in haar brief van 10 oktober 2012. Zij somt daarin op wat er allemaal mis is of zou zijn aan de feitelijke gegevens met betrekking tot de aankoop en de overdracht van het onroerend goed in Spanje waarvan hiervoor sprake.

3.6 Klaagster heeft in haar klachtbrief gesteld dat de dienst Sociale Zaken (bij het onderzoek naar de fraude) ten onrechte uit ging van het feit dat de fraude in 1995 al zou zijn begonnen. Dit punt is zonder belang gelet op de bewezenverklaring die is weergegeven onder de feiten (r.o. 1.3). Daarin wordt immers gesproken van “tijdstippen in de periode van 3 oktober 2001 tot en met 30 juni 2008”.

3.7 Wat en wanneer er voor het eerste huis op Ibiza is betaald is evenmin van belang. Het strafrechtelijk verwijt is dat klaagster heeft verzwegen dat dat huis er was en dat zij op zijn minst een financieel belang had in dat onroerend goed. De opbrengst van het andere huis op Ibiza doet er in het licht van de bewezenverklaring evenmin toe, net zomin als de precieze waarde van dat huis. Dat het in de strafzaak om een aanzienlijk bedrag ging staat hoe dan ook vast want de (bewezenverklaarde) fraude strekte zich uit over een periode van bijna 7 jaar.

3.8 Dat klaagster ook huurpenningen heeft ontvangen en heeft verzwegen terwijl zij bijstand ontving is, blijkens het proces verbaal van de zitting bij de rechtbank op 27 oktober 2010, komen vast te staan doordat klaagster dit heeft erkend. Welke fout verweerster hier gemaakt zou hebben is door klaagster niet duidelijk gemaakt en is de voorzitter evenmin anderszins gebleken.

3.9 Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond voor zover het gaat om het verwijt dat verweerster geen gebruik heeft gemaakt van de documentatie die door klaagster bij haar klachtbrief is gevoegd.

3.10 Verweerster heeft weersproken dat zij de zittingen bij de rechtbank en bij het hof onvoldoende heeft voorbereid. Aan het vonnis van de rechtbank en het arrest van het hof (beide bevinden zich bij de stukken) is niet te zien dat de verdediging in enig opzicht lacuneus is geweest. Nu klaagster dit aspect niet verder heeft onderbouwd is ook dit kennelijk ongegrond.

3.11 Blijkens de toelichting op de klacht beklaagt klaagster zich er ook over dat verweerster haar niet goed heeft voorbereid op de mondelinge behandelingen bij rechtbank en hof en dat zij klaagster niet voldoende heeft ondersteund toen zij “bewijzen” (naar de voorzitter begrijpt, de stukken die in deze zaak zijn overgelegd) wilde overhandigen aan de rechtbank.

3.12 In het proces verbaal van de zitting bij de rechtbank is het volgende te lezen: “De raadsvrouwe verklaart –zakelijk weergegeven-: Verdachte verzoekt de originele koopcontracten betreffende de Spaanse woningen aan uw rechtbank over te leggen. De stukken zijn niet vertaald in het Nederlands. Ik heb de stukken pas sinds gisteren”.

3.13 De rechtbank heeft, na hierover in raadkamer te hebben beraadslaagd, het verzoek om de stukken te mogen overleggen geweigerd. Uit het proces verbaal van de zitting blijkt niet dat verweerster hier is tekortgeschoten. Bovendien, merkt de voorzitter op, hadden de koopcontracten klaagster niet kunnen helpen. Deze stukken bevestigden immers nu juist dat klaagster belangen had in onroerend goed in Spanje. Het verwijt aan klaagster was dat zij die belangen had verzwegen. Ook dit aspect  van klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

3.14 Klaagster verwijt verweerster voorts dat zij tekort geschoten is door bij de behandeling in hoger beroep de kritiek van klaagster op het vonnis van de rechtbank van 10 november 2010 niet over te nemen. Deze kritiek is verwoord in een e-mail bericht van klaagster d.d. 17 januari 2011 dat als bijlage bij de klachtbrief is overgelegd. Uit deze bijlage blijkt dat het verzendadres van de e-mail hetzelfde adres is als het adres waarheen de e-mail werd gezonden. Het is onduidelijk of en wanneer verweerster de beschikking heeft gekregen over dat bericht. Evenmin is gebleken dat verweerster daarvan op andere wijze op de hoogte is gebracht. Belangrijk is dit echter niet want voor de kritiek die klaagster in de e-mail naar voren heeft gebracht geldt hetzelfde als voor de in deze zaak overgelegde andere producties: het zicht op hetgeen in de strafzaak cruciaal was, te weten de vraag of klaagster belangwekkende gegevens voor haar recht op een uitkering had weggehouden voor de gemeentelijke sociale dienst, wordt daardoor niet anders.

3.15 In de klacht lijkt ook besloten te liggen het feit dat verweerster medeverantwoordelijk is voor het feit dat klaagster bij de behandeling van het hoger beroep niet is verschenen omdat klaagster niet met verweerster mocht meereizen. Of verweerster daar een juiste of onjuiste reden voor heeft opgegeven kan in het midden blijven. Verweerster was niet verplicht om klaagster in dat opzicht te faciliteren.

3.16 Het voorgaande betekent dat klachtonderdeel a) in al zijn aspecten kennelijk ongegrond is.

Ad klachtonderdeel b)

3.17 Dit klachtonderdeel heeft kennelijk betrekking op de opstelling of proceshouding van klaagster tijdens de zitting van de rechtbank. Het verweer is dat klaagster er voor de zitting door verweerster en tevens bij de aanvang van de zitting door de rechter op is gewezen dat klaagster niet verplicht was te antwoorden op de vragen die gesteld zouden worden  tijdens de zitting.

3.18 Dat laatste is zo algemeen gebruikelijk dat de voorzitter geen reden ziet om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Klaagster heeft toch uitvoerig, op de wijze die hiervoor werd weergegeven, verklaard. Duidelijk is geworden dat klaagster eigener beweging nog verder wenste te gaan en de rechtbank tot in detail heeft willen informeren, in het bijzonder over hoe het met het onroerend goed in Spanje was gegaan. Zij wenste allerlei stukken over te leggen die daarop betrekking hadden terwijl die stukken naar het de voorzitter voorkomt de kans dat de rechtbank tot het oordeel zou komen dat klaagster inderdaad van allerlei relevante gegevens achter had gehouden voor de gemeentelijke sociale dienst alleen maar zou vergroten. Hetgeen hiervoor is besproken bij de behandeling van klachtonderdeel a) illustreert dat. Daar is het bezwaar immers in essentie dat verweerster klaagster daarbij onvoldoende heeft ondersteund.

3.19 Het is, mede in het licht van het voorafgaande, en zoals ook nu in deze zaak blijkt, niet aannemelijk dat klaagster te bereiken was voor het gegeven dat het in de zaak ging om de vraag of zij belangrijke zaken had verzwegen tegenover de gemeentelijke sociale dienst en niet om de vraag hoe de verzwegen kwesties nu precies in elkaar staken. Gebleken is dat klaagster haar eigen koers wenste te bepalen. In die belichting komt de voorzitter tot het oordeel dat klachtonderdeel b) eveneens kennelijk ongegrond is. Het staat alles behalve vast dat het feit dat klaagster is veroordeeld voor een belangrijk deel toe te schrijven is aan het feit dat zij door verweerster onvoldoende is geïnstrueerd.

BESLISSING

Wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 3 april 2013.

griffier  voorzitter