Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-01-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA3715

Zaaknummer

12-362Alk

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen (waarnemend) deken. Grote eigen vrijheid (waarnemend) deken in kader klachtonderzoek. Niet is gebleken dat (waarnemend) deken is opgetreden als belangenbehartiger van de wederpartij van klager. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 8 januari 2013

in de zaak 12-362Alk

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

waarnemend deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam

verweerder

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Alkmaar van 10 december 2012, door de raad ontvangen op 11 december 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is al geruime tijd met zijn ex-echtgenote in conflict over de verdeling van het tijdens hun huwelijk opgebouwde vermogen. Daarnaast is sprake van een alimentatiegeschil in die zin dat klager van zijn ex-echtgenote alimentatie vordert. De echtscheiding is uitgesproken op 1 juli 2010. De echtscheidingsprocedure is thans in behandeling bij de Rechtbank te Amsterdam. In de echtscheidingsprocedure wordt klager sinds mei 2011 bijgestaan door mr. B, advocaat te Amsterdam. De ex-echtgenote van klager wordt bijgestaan door mr. R, advocaat te Utrecht.

1.3 De afwikkeling van de verdeling van het gezamenlijk vermogen kenmerkt zich door een groot aantal verwikkelingen en conflicten. De betrokken advocaten hebben over en weer klachten ingediend bij de deken over het optreden van de ander. In verband met een klacht die door mr. B tegen mr. R was ingediend, is verweerder benaderd door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht. In diezelfde periode had mr. R de bemiddeling van verweerder in zijn hoedanigheid van waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam, ingeroepen naar aanleiding van de handelwijze van mr. B in de aanloop naar een kort geding dat tegen haar cliënte was aangespannen en op 13 juli 2011 zou dienen.

1.4 Op initiatief van de deken te Utrecht heeft op 12 juli 2011 een bespreking plaatsgevonden waarin mr. R en mr. B in aanwezigheid van verweerder en de deken te Utrecht hebben gesproken over de betrokkenheid van de beide advocaten bij de zaak. Tussen beide advocaten is afgesproken dat zij zich zouden inspannen zodanig met elkaar te communiceren dat de discussie zakelijk zou kunnen worden gehouden en escalatie zou kunnen worden vermeden.

1.5 In het najaar van 2011 heeft de ex-echtgenote van klager verweerder telefonisch benaderd, omdat zij bezwaren had tegen een aantal mededelingen dat mr. B in brieven en daarbij behorende stukken aan de Rechtbank Amsterdam had gedaan. De ex-echtgenote stelde zich daarbij op het standpunt dat de door mr. B in de documenten verwerkte informatie feitelijk onjuist was, terwijl mr. B dit redelijkerwijs wist, dan wel kon weten. Nu de ex-echtgenote van klager advocaat is in het arrondissement Amsterdam, stelde zij dat de handelwijze van mr. B haar en haar praktijk kon schaden.

1.6 Bij brief van 13 oktober 2011 heeft verweerder, in zijn hoedanigheid van waarnemend deken te Amsterdam, mr. B verzocht op een aantal specifieke onderdelen in zijn correspondentie met de Rechtbank Amsterdam een nadere toelichting te geven. In zijn brief van 27 oktober 2011 heeft mr. B inhoudelijk op de vragen van verweerder gereageerd. Aan het slot van zijn brief heeft mr. B geschreven dat hij zich bezwaard voelde in de begeleiding van zijn cliënt, nu hij zich, vooruitlopend op de behandeling van de gerechtelijke procedures, diende te verantwoorden voor stellingen die zijn cliënt in die procedures had ingenomen. Op deze kwestie is verder geen vervolg gekomen.

1.7 Bij brief van 8 november 2011 heeft klager zich bij de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten beklaagd over verweerder. Nadat voormelde deken klager heeft bericht dat hij de klacht niet in behandeling kon nemen, heeft klager bij brief van 2 februari 2012 een kopie van zijn klachtbrief met bijlagen gezonden aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam. Bij verwijzingsbeschikking van 14 februari 2012 is de onderhavige klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Alkmaar.

2 KLACHT

2.1 Klager verwijt verweerder dat hij:

a) actief is opgetreden als belangenbehartiger voor de ex-echtgenote van klager, terwijl laatstgenoemde een bevriende collega van verweerder is. Hiermee heeft verweerder onvoldoende scheiding aangebracht tussen zijn optreden in zijn hoedanigheid van waarnemend deken te Amsterdam en een bevriende collega van de ex-echtgenote van klager;

b) op de stoel van de rechter is gaan zitten door bij brief van 13 oktober 2011 inzage te eisen in en oordelen te geven over stukken die bij de rechtbank in behandeling zijn.

3 VERWEER

3.1 Verweerder acht beide klachtonderdelen ongegrond. Ten aanzien van klachtonderdeel a heeft verweerder het volgende aangevoerd. Verweerder is in geen enkel opzicht als belangenbehartiger van de ex-echtgenote van klager opgetreden. Hij is, zowel door de deken te Utrecht als door mr. R benaderd in zijn hoedanigheid van (waarnemend) deken/lid van de Raad van Toezicht van de Amsterdamse Orde van Advocaten. Het is de deken te Utrecht geweest die het initiatief heeft genomen om zowel in de klachtzaak als in het bemiddelingsverzoek een bespreking te arrangeren. Met de deken te Utrecht is afgesproken dat ook verweerder bij de bespreking aanwezig zou zijn om gezamenlijk te trachten de verhouding tussen de beide advocaten te verbeteren. Verweerder kent de ex-echtgenote van klager bovendien uitsluitend als Amsterdamse advocaat die zich toelegt op een procuratenpraktijk, zo ook voor het kantoor van verweerder. In privé heeft verweerder echter geen relatie met de ex-echtgenote van klager.

3.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b heeft verweerder gesteld dat hij telefonisch is benaderd door de ex-echtgenote van klager, omdat zij zich benadeeld voelde door het optreden van mr. B. Teneinde zich een oordeel te kunnen vormen, heeft verweerder mr. B gemotiveerd verzocht een toelichting te geven op stellingen en mededelingen die deze in correspondentie aan de Rechtbank Amsterdam had opgenomen. Het vragen van deze toelichting vond plaats in het kader van het onderzoek dat hij naar aanleiding van de bezwaren van de ex-echtgenote van klager over het optreden van mr. B heeft ingesteld. Verweerder heeft daarbij geen positie willen innemen in of een oordeel willen geven over het inhoudelijke geschil tussen partijen. Het doel was om het handelen van mr. B als advocaat te kunnen toetsen aan de Gedragsregels. In geen enkel opzicht heeft verweerder mr. B beperkingen opgelegd in zijn optreden als advocaat van klager, aldus verweerder.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt vast dat de klacht zich richt op het handelen dan wel nalaten van verweerder in de hoedanigheid van (waarnemend) deken. Uitgangspunt is dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van een advocaat, voor hem het advocatentuchtrecht blijft gelden. Indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, dan zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van de functie van (waarnemend) deken op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.2 Bij de beoordeling van deze vraag stelt de voorzitter voorop dat artikel 46c lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht. Hoe dit onderzoek dient plaats te vinden, is niet nader geregeld. Dit betekent – aldus het Hof van Discipline in zijn uitspraak van 10 januari 2011, nr. 5636 – dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan. Er is geen aanleiding in het tuchtrecht regels te ontwikkelen waaraan de deken zich bij het verrichten van dat onderzoek zou moeten houden. Hierbij is van belang dat de deken niet over de klacht beslist, maar daarnaar slechts onderzoek verricht en het uiteindelijk de beslissende instantie (een raad van discipline in eerste aanleg en het Hof van Discipline in hoger beroep) is die de reikwijdte van de klacht bepaalt en tevens bepaalt of de klacht voldoende is onderzocht en – zo nodig – nader onderzoek naar de klacht verricht of laat verrichten. Dit alles betekent dat de tuchtrechter zich terughoudend dient op te stellen bij de toetsing van de wijze waarop de deken het onderzoek heeft verricht aan de in 4.1 genoemde norm. Waar klager uitgaat van een volle, inhoudelijke toetsing van hetgeen verweerder wel en niet heeft gedaan, miskent hij het bovenstaande.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a oordeelt de voorzitter als volgt. In de door mr. B bij de deken te Utrecht ingediende klacht jegens mr. R, heeft de deken te Utrecht verweerder benaderd met het verzoek te bekijken of een gezamenlijke bespreking zou kunnen bijdragen aan een verbetering van de relatie tussen de advocaten mr. B en mr. R. Min of meer gelijktijdig had mr. R de bemiddeling van verweerder in hoedanigheid van waarnemend deken te Amsterdam ingeroepen naar aanleiding van de handelwijze van mr. B in de aanloop naar een kort geding dat op 13 juli 2011 zou dienen. De gezamenlijke bespreking vond plaats op 12 juli 2011 ten kantore van de deken te Utrecht in aanwezigheid van verweerder en de deken te Utrecht en aldaar zijn afspraken tussen partijen gemaakt. In een later stadium heeft de ex-echtgenote van klager verweerder telefonisch benaderd naar aanleiding van de handelwijze van mr. B. Verweerder heeft toen in zijn brief van 13 oktober 2011 vragen aan mr. B gesteld.

4.4 Op grond van de Advocatenwet heeft de (waarnemend) deken de bevoegdheid onderzoek in te stellen in zaken die aan hem worden voorgelegd en kan hij initiatieven ontplooien om bemiddelend op te treden. Niet is in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder bij zijn optreden in de hiervoor beschreven kwesties zou kunnen worden gemaakt. In zijn hoedanigheid van waarnemend deken heeft hij initiatieven genomen op verzoek van betrokken partijen en op verzoek van de deken te Utrecht. Het behoort tot de taak en de bevoegdheid van de (waarnemend) deken daar waar mogelijk actie te ondernemen om, zoals in dit geval, escalatie in de verhouding tussen advocaten te voorkomen. Evenmin is in het klachtendossier een aanwijzing te vinden dat verweerder zich zou hebben opgeworpen als belangenbehartiger van een collega en daarmee zijn bevoegdheden als waarnemend deken zou hebben overschreden. De acties van verweerder waren gericht op het verkrijgen van informatie, om zich een beeld van de zaak te kunnen vormen en om het daarheen te leiden dat de beide advocaten, in het belang van de cliënten, op een zakelijke wijze met elkaar zouden communiceren, gericht op het bereiken van oplossingen.

4.5 Ten aanzien van het verwijt dat verweerder een bevriende relatie van de ex-echtgenote van klager zou zijn, geldt het volgende. Op grond van de door verweerder gegeven toelichting, die door klager onweersproken is gebleven, kan worden aangenomen dat slechts sprake is (geweest) van een zakelijke relatie tussen verweerder en de ex-echtgenote van klager, waarbij laatstgenoemde als rolwaarneemster voor het kantoor van verweerder is opgetreden. Er zijn geen aanwijzingen dat deze zakelijke relatie zou moeten verhinderen dat verweerder als waarnemend deken is opgetreden in een geschil waar de ex-echtgenote van klager bij was betrokken. Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.

4.6 Met klachtonderdeel b beklaagt klager zich erover dat verweerder bij brief van 13 oktober 2011 inzage heeft geëist in en heeft geoordeeld over stukken die bij de rechtbank in behandeling waren. Ten aanzien van dit klachtonderdeel oordeelt de voorzitter als volgt. Klager verwijt verweerder dat hij zich met de brief van 13 oktober 2011 inhoudelijk met de zaak is gaan bemoeien en "op de stoel van de rechter is gaan zitten". Voormelde brief is verzonden, volgens de toelichting van verweerder, naar aanleiding van bezwaren die de ex-echtgenote van klager in een telefoongesprek met verweerder had geuit over de inhoud van correspondentie van mr. B aan de Rechtbank Amsterdam. Omdat verweerder heeft mogen aannemen dat sprake was van serieuze bezwaren van de kant van de ex-echtgenote van klager, heeft het op zijn weg gelegen om hieromtrent vragen aan mr. B te stellen. In zijn brief van 13 oktober 2011 heeft verweerder ook de achtergrond van zijn vragen toegelicht en heeft hij deze vragen geplaatst in het kader van de Gedragsregels. In voormelde brief van 13 oktober 2011 is niet te lezen dat verweerder op enigerlei wijze heeft geprobeerd mr. B te bewegen inhoudelijk namens klager een ander standpunt in te nemen of zijn proceshouding te beïnvloeden. Niet valt in te zien op basis waarvan verweerder voormelde vragen niet aan mr. B had mogen stellen. Het stellen van dergelijke vragen valt volledig binnen de beleidsvrijheid van een (waarnemend) deken. Ook klachtonderdeel b is derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, met bijstand van mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen, als griffier op 8 januari 2013.

 

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 januari 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Alkmaar     

 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Alkmaar binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.