Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-03-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA4166

Zaaknummer

R197-2012

Inhoudsindicatie

Niet blijkt dat verweerder de noodzakelijke financiële stukken binnen de termijn genoemd in de tussenbeschikking van de rechtbank heeft ingediend. Evenmin heeft hij gebruik gemaakt van de door de rechtbank geboden gelegenheid om deze nog in een later stadium in te dienen en op het standpunt van de wederpartij te reageren.

Inhoudsindicatie

Gelet op het belang van een processtuk als een tussenbeschikking en de daaruit voortvloeiende gevolgen, had het op weg van verweerder gelegen omtrent het uitblijven daarvan bij de rechtbank nader te informeren, mede gelet op het feit dat verweerder wist dat op korte termijn nadere stukken moesten worden ingediend en ter zake een tussenbeschikking zou volgen.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond. Maatregel van schorsing voor de duur van twee weken met openbaarmaking.

Uitspraak

Beslissing van 25 maart 2013

in de zaak R197-2012

naar aanleiding van de klacht van:

 

A

 

klager

 

tegen:

 

B

verweerder

 

 

1                Verloop van de procedure

1.1         Bij brief aan de raad van 28 juni 2012 met kenmerk K, door de raad ontvangen op 29 juni 2012 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement R, thans L, de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2         De behandeling van de klacht is ter zitting van 26 november 2012, op uitdrukkelijk verzoek van verweerder, aangehouden tot de zitting van heden.

1.3         De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 januari 2013 in aanwezigheid van klager . Verweerder is, hoewel daartoe opgeroepen per aangetekende brief d.d. 27 november 2012 en tevens per gewone post, op het door hem opgegeven adres, niet verschenen zonder bericht van verhindering.

1.4         Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5         De raad heeft kennis genomen van het klachtdossier.

 

 

2                FEITEN

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

Verweerder heeft klager bijgestaan in een echtscheidingskwestie. Door klagers wederpartij werd een verzoekschrift voorlopige voorziening ingediend waarin onder meer werd verzocht om een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige dochter van klager. In september 2011 heeft de behandeling ter zitting plaatsgevonden. Verweerder en klager zijn daarbij aanwezig geweest. Bij beschikking d.d. 23 september 2011 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank H het verzoek tot kinderalimentatie pro forma aangehouden om klager in de gelegenheid te stellen uiterlijk op 3 oktober 2011 justificatoire stukken als genoemd in die beschikking in te dienen.

Bij e-mail van 22 september 2011 heeft klager verweerder voorgesteld om de betreffende stukken, waarvan hij ter zitting notitie had gemaakt, door te zenden naar de rechtbank en tevens verzocht welke gegevens verweerder nog nodig had voor de door de rechtbank verzochte alimentatieberekening. Bij e-mail van 27 september 2011 heeft klager aan verweerder financiële gegevens doorgezonden onder vermelding van “gevraagde gegevens rechtbank/advocaat V”. Verweerder heeft deze gegevens op 28 september 2011 per e-mail doorgezonden naar de advocaat van de wederpartij. Bij e-mails van respectievelijk 22 en 28 september 2011 heeft klager verweerder gewezen op de nog in te dienen draagkrachtberekening. Bij e-mail d.d. 30 september 2011 heeft klager verweerder gevraagd of er nog andere stukken naar de rechtbank diende te worden gezonden.

Bij e-mail van 4 oktober 2011 heeft verweerder aan klager laten weten dat “de spullen nog niet naar de rechtbank hoefden”. Bij faxbrief d.d. 10 oktober 2011, heeft de advocaat van de wederpartij aan de rechtbank laten weten dat zij financiële stukken van klager had ontvangen en dat klager in staat moest worden geacht een bedrag x aan kinderalimentatie te kunnen betalen. Bij e-mail van diezelfde datum heeft verweerder, onder verwijzing naar deze faxbrief, aan klager meegedeeld: “(…) Het is zaak om nu ook naar de rechtbank te reageren(…)”. Verweerder heeft niet bij de rechtbank gereageerd op dit standpunt van de wederpartij. Bij beschikking van 2 november 2011 heeft de voorlopige voorzieningenrechter het verzoek van de wederpartij van klager toegewezen, bij gebreke van de nader verzochte stukken en het uitblijven van een reactie van verweerder op het standpunt van de wederpartij. Op 7 december 2012 werd de grosse van genoemde beschikking door de deurwaarder aan klager betekend waardoor hij kennis nam van de inhoud daarvan.

2.2     Bij brief ingekomen op 31 januari 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder .

 

3                KLACHT

3.1         De klacht houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:

Verweerder is tekortgeschoten in de voor klager te betrachten zorg. Hij heeft:

a.      klager niet tijdig geïnformeerd over de beschikking d.d. 23 september 2011 waarbij de rechtbank klager tot 3 oktober 2011 de gelegenheid had gegeven om financiële stukken in te dienen. Verweerder heeft ook de eindbeschikking niet aan klager doorgestuurd;

b.      niet de noodzakelijke stukken ingediend, ook niet nadat de rechtbank de gelegenheid had geboden om op stukken van de wederpartij te reageren. Bij eindbeschikking van 2 november 2011 heeft de rechtbank het standpunt van de wederpartij daarom voor waar aangenomen.

 

4        VERWEER

4.1     Verweerder stelt dat hij de beschikking van 23 september 2011 nooit heeft ontvangen en dat vrijwel alle gegevens die de rechtbank nodig had in de procedure zijn ingediend.

 

5               BEOORDELING

5.1     De advocaat is gehouden zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig dient hij deze schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Voorts is hij ten volle verantwoordelijk voor de wijze waarop hij de belangen zijn cliënt behartigt. Uitgangspunt daarbij is dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt te voeren beleid – een ruime mate van vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd is als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. De tuchtrechter dient in dit opzicht te beoordelen of sprake is van enig handelen of nalaten van de advocaat in strijd met de zorg die de advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degene wiens belangen hij behartigt. De klacht zal in het licht van deze criteria worden behandeld.

5.2     Ten aanzien van klachtonderdeel a

Verweerder heeft gesteld dat hij als gevolg van het feit dat hij de beschikking van 23 september 2011 niet heeft ontvangen, deze ook niet kon doorzenden aan klager. De raad overweegt dienaangaande dat verweerder bij de behandeling ter zitting aanwezig is geweest, derhalve wist dat op korte termijn nadere stukken moesten worden ingediend en dat ter zake een tussenbeschikking zou volgen. Naar het oordeel van de raad had het zorgvuldigheidshalve – gelet op het belang van een dergelijk processtuk en daaruit voortvloeiende gevolgen - op de weg van verweerder gelegen over deze termijn en over de tussenbeschikking bij de rechtbank nader te informeren en klager daarvan op de hoogte te stellen. Verweerder heeft niet betwist dat hij de eindbeschikking d.d. 2 november 2011 niet heeft doorgezonden aan klager zodat de raad dit als vaststaand aanneemt.  De klacht zal op dit onderdeel derhalve gegrond worden verklaard.

 

 

5.3     Ten aanzien van klachtonderdeel b

Uit de beschikking van de rechtbank d.d. 2 november 2011 blijkt dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de door de rechtbank geboden gelegenheid om nadere stukken in te dienen. Weliswaar bevindt zich in het dossier een brief van verweerder aan de rechtbank gedateerd 28 september 2011, die betrekking heeft op een aantal na te zenden producties, echter niet blijkt dat deze ook daadwerkelijk door verweerder is verzonden en door de rechtbank in goede orde is ontvangen. Het is naar het oordeel van de raad de verantwoordelijkheid van de advocaat zich van een goede en tijdige ontvangst van processtukken te verzekeren en aannemelijk te maken dat hij daarvoor zorg heeft gedragen. Verweerder is hierin niet geslaagd. Uit de eindbeschikking van 2 november 2011 blijkt voorts dat verweerder, hoewel hij daartoe door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld, niet op het standpunt van de wederpartij heeft gereageerd. Dit ondanks het feit dat hij  bij e-mail van 10 oktober 2011 aan klager had bevestigd dat het - gelet op de reactie van de advocaat van de wederpartij- noodzaak was geworden om naar de rechtbank te reageren en een draagkrachtberekening te maken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de raad van oordeel dat verweerder bij de behandeling van de zaak van klager geenszins de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijk advocaat betaamt. Zelfs al zou verweerder de beschikking van 23 september 2011 niet (tijdig) hebben ontvangen dan laat dit immers onverlet dat hij heeft nagelaten daarover navraag te doen en dat hij ook geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid om te reageren op het standpunt van de wederpartij d.d. 10 oktober 2013. De raad acht de klacht op dit onderdeel derhalve eveneens gegrond.

 

6               MAATREGEL

6.1     Het niet indienen van noodzakelijke stukken in een procedure, niet reageren op standpunten van de wederpartij en het niet tijdig informeren van een cliënt, is handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Verweerder heeft door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Aan verweerder is bovendien eerder een maatregel opgelegd ter zake een vergelijkbare tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging. Verweerder heeft hieruit klaarblijkelijk geen lering getrokken. De raad rekent het verweerder bovendien aan dat hij ondanks zijn eigen uitdrukkelijk verzoek om aanhouding van de zaak op de eerste zitting, bij de behandeling op de tweede zitting  wederom niet is verschenen, terwijl hij daartoe op correcte wijze op het door hem opgegeven adres was opgeroepen. Dit wijst op een houding waartegen een justitiabele moet worden beschermd. Op grond van het bovenstaande is de raad van oordeel dat thans niet meer kan worden volstaan met een lichtere dan de hierna op te leggen maatregel.

 

7         BESLISSING

De raad van discipline:

-            verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond en legt verweerder ter zake op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 2 weken;

-            bepaalt dat de opgelegde schorsing ingaat op de veertiende dag nadat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan of, indien verweerder uit andere hoofde is geschorst in de praktijkuitoefening of niet op het tableau staat ingeschreven, onmiddellijk aansluitend hieraan;

-            draagt de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg op om de aan verweerder opgelegde maatregel binnen het arrondissement openbaar te maken op de aldaar gebruikelijke wijze.

 

Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. I.E.M. Sutorius, Th. Kremers, A.A. Freriks, R.G.A.M. Theunissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 maart 2013 .

 

griffier                                                                         voorzitter                                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 maart 2013

 

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-            klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement L.

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-            verweerder

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl