Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-11-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:209

Zaaknummer

13-261

Inhoudsindicatie

Klager is executeur van de nalatenschap van de cliënte van verweerster. Namens haar cliënte heeft verweerster geïnformeerd over de omvang en mogelijke afwikkeling van de nalatenschap. Verweerster heeft daarbij de grenzen van de betamelijkheid niet overschreden. Klacht is kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 1 november 2013

in de zaak 13-261

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [    ]

klager

tegen:

mevrouw mr. [    ]

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 23 oktober 2013 met kenmerk[    ], door de raad ontvangen op 24 oktober 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Klager is executeur-testamentair in de nalatenschap van de heer B., die in januari 2013 is overleden. Verweerster treedt op voor (in haar lezing) de enige erfgename, mevrouw A. In de brief van 11 juni 2013, waarmee klager zijn klacht heeft voorgelegd aan de deken, stelt klager dat mevrouw A. een erfgenaam is, hetgeen impliceert dat er meer erfgenamen zijn.

1.3    Verweerster heeft zich op 17 mei 2013 namens haar cliënte gewend tot klager, waarin zij namens haar cliënte klager verzoekt haar op de hoogte te stellen van de stand van zaken van de afwikkeling van de nalatenschap, in het bijzonder met betrekking tot een mogelijke verkoop van een in de nalatenschap vallende woning en heeft verzocht een boedelbeschrijving op te stellen.

1.4    Klager heeft op die brief geantwoord. Die brief bevindt zich niet bij de stukken, maar wel de reactie daarop van verweerster, die per e-mail op 28 mei 2013 is verzonden en die, voor zover van belang, als volgt luidt:

“Ik ontving uw brief van 27 mei jl. Graag verneem ik van u waar mijn brief aan u van 17 mei jl. “leugens en onwaarheden” bevat. Ik verzoek u namens mevrouw A. nogmaals om toezending van de boedelomschrijving en opgave van de schuldeisers op de nalatenschap. De informatieplicht van u jegens mevrouw A. berust op artikel 4:148 BW. Deze bepaling stelt buiten twijfel dat u een uitgebreide informatieplicht heeft ten opzichte van mevrouw A. als erfgename van de heer B.

Voorts maak ik u er uitdrukkelijk op attent dat uit de bepalingen van het testament duidelijk blijkt, dat u als executeur alleen goederen der nalatenschap te gelde mag maken voor zover dat nodig is voor voldoening van de schulden. U heeft het onroerend goed van wijlen de heer B. ter verkoop aangeboden via makelaardij P.. U heeft cliënte niet geïnformeerd over de noodzaak hiervan. U heeft cliënte evenmin geïnformeerd over de plaats waar u de inboedel uit de woning van wijlen de heer B. heeft opgeslagen noch omtrent de liquiditeit in de nalatenschap en de schulden.

Ik heb opdracht van mevrouw A. om haar belangen te behartigen. Als u afspraken met haar maakt wil ik daar graag bij aanwezig zijn.”

1.5    Op 7 juni 2013 berichtte verweerster per e-mail aan klager het volgende:

“Naar aanleiding van uw mededeling dat u een gesprek zou voeren met mevrouw A. en haar dochter heb ik contact met mevrouw A. en haar dochter opgenomen. Het gesprek had toen inmiddels plaats gehad.

Mevrouw A. en haar dochter deelden mij mede dat zij tevreden waren over het gesprek en dat zij ervan uitgingen dat de communicatie tussen u en hen in het vervolg beter zou gaan. Mevrouw A. gaf aan dat zij haar opdracht aan mij wenste te beëindigen.

Voor excuses zie ik geen enkele aanleiding.”

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a.    ongenuanceerd en onzorgvuldig heeft gehandeld in de nalatenschap waarin klager tot executeur is benoemd;

b.    bezwarende brieven en e-mails aan klager heeft gestuurd.

3    BEOORDELING

3.1    Op de klacht kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

3.2    Verweerster had opdracht van haar cliënte, mevrouw A., zich tot klager als executeur-testamentair te wenden. Mevrouw A. was of voelde zich blijkbaar tot 17 mei 2013 niet naar behoren geïnformeerd door klager. Als erfgename had mevrouw A. een gerechtvaardigd belang op de hoogte gebracht te worden met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap. Dat was tot dan toe blijkbaar, althans in de visie van mevrouw A., niet voldoende gebeurd en verweerster mocht die visie overnemen en klager er op wijzen dat hij haar diende te informeren. De brief van 17 mei 2013 is niet onnodig scherp. Blijkbaar was de reactie die klager daarop aan verweerster schreef, die zich niet tussen de stukken bevindt, in de ogen van verweerster en haar cliënte weinig bevredigend. Die visie hoeft niet door klager te worden gedeeld, doch wel gerespecteerd.

De reactie die verweerster vervolgens op de brief van 27 mei 2013 heeft geschreven, de e-mail van 28 mei 2013, is niet onnodig grievend of anderszins niet in orde. Met het e-mailbericht van 7 juni 2013 was evenmin wat mis. Verweerster behoefde zich tegenover klager niet te verontschuldigen voor het feit dat zij haar cliënte in haar (na 27 mei 2013 en door het gesprek met klager veranderde) visie eerder was gevolgd.

De klacht is dan ook in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De klacht is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van

mr. P.J.G. van den Boom als griffier op 1 november 2013.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 november 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-   de deken van de Nederlandse Orde van advocaten