Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-10-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:215

Zaaknummer

13-220

Inhoudsindicatie

Klachten over optreden van verweerder in 2008 welke in april 2013 zijn ingediend. Klacht is niet binnen een redelijk termijn ingediend en klager heeft niet aangevoerd dat de klacht niet eerder ingediend had kunnen worden. Kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van 10 oktober 2013

in de zaak 13-220

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 11 september 2013 met kenmerk RvT 1213-0060/LB/sd, door de raad ontvangen op 12 september 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Klager heeft verweerder in maart 2008 verzocht hem bij te staan in een conflict met zijn ex-werkgever. Klager was ontslagen en meende dat hij recht had op een vergoeding. Verweerder is – na ontvangst van een voorschot van EUR 1.000,- - een kennelijk onredelijk ontslag procedure gestart tegen de ex-werkgever van klager. In juli 2008 heeft een zitting plaatsgevonden en bij vonnis van 23 juli 2008 heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst met klager kennelijk onredelijk is geweest. De kantonrechter heeft aan klager een vergoeding van EUR 30.000,- bruto toegekend, ten laste van zijn ex-werkgever.

1.3    De ex-werkgever van klager heeft het netto-equivalent van de toegekende vergoeding, een bedrag van EUR 17.321,31, op 5 augustus 2008 gestort op de derdengeldrekening van verweerder.

1.4    Op 2 september 2008 heeft verweerder het vonnis van de kantonrechter met klager besproken. In een brief van 3 september 2013 heeft verweerder klager geadviseerd om geen hoger beroep in te stellen, gezien de geringe kans van slagen daarvan. Verweerder schrijft voorts in zijn brief dat tijdens de bespreking op 2 september 2008 is afgesproken dat hij de openstaande declaraties zou verrekenen met het van de ex-werkgever ontvangen bedrag, en dat hij het restant zou overmaken aan klager. Verweerder heeft klager op 3 september 2008 een betaald van EUR 14.132,37 betaald en heeft een bedrag EUR 3.188,94 ingehouden terzake onbetaalde declaraties.

1.5    Middels zijn brief van 21 april 2013 heeft klager zich met zijn klacht over verweerder gewend tot de deken.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1)    Door klager aangedragen getuigen niet heeft opgeroepen;

2)    Te laat op de zitting is verschenen;

3)    Ter zitting onvoldoende verweer heeft gevoerd;

4)    Niets heeft gedaan met de mededeling van klager dat hij zijn vergoeding zonder inhouding van loonbelasting naar een kapitaalverzekering bij een verzekeraar wilde laten storten.

3    VERWEER

    Verweerder stelt dat de zaak begin augustus 2008 is afgerond en dat klager er nooit meer bij hem op terug is gekomen. Klager heeft verweerder nooit laten weten dat hij het bedrag waartoe de wederpartij was veroordeeld als bruto bedrag wilde ontvangen.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.2    De voorzitter overweegt dat in het tuchtrecht voor advocaten geen algemene termijnen gelden voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de vraag of de klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedraging van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijke belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst en anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat er van mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend.

Nu het litigieuze optreden van verweerder betrekking heeft op het jaar 2008, is de voorzitter van oordeel dat, nu klager eerst op 21 april 2013 klaagt, niet gesteld kan worden dat de klacht binnen een redelijke termijn is ingediend. Er is sedertdien immers 5 jaar verstreken. Bovendien heeft klager niet toegelicht waarom de klacht niet eerder is ingediend. Verweerder hoefde er derhalve geen rekening mee te houden dat over zijn handelen thans nog discussie ontstaat, zodat klager kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn klachten tegen verweerder.

BESLISSING:

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline oordeelt klager kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klachten tegen verweerder.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. Le Noble als griffier op 10 oktober 2013.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 oktober 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-   de deken van de Nederlandse Orde van advocaten