Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-08-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:111

Zaaknummer

R. 4121/13.28

Inhoudsindicatie

Verzetzaak. Mediation in arbeidsrechtelijk geschil. Klager verwijt verweerster de mediation te hebben doorgezet ondanks niet vrijwillige medewerking van klager en zich schuldig te maken aan belangenverstrengeling, nu zij een (voormalige) functionele relatie heeft met de zaakwaarnemer van de werkgever van klager, hetgeen verweerster voor klager heeft verzwegen. Het handelen van de mediator wordt voornamelijk beheerst door de richtlijnen van het NMI. De tuchtrechter kan slechts toetsen aan de beperkte maatstaf of het vertrouwen in de advocatuur door gestelde gedragingen wordt geschaad. Verzet ongegrond.

Uitspraak

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de Raad van Discipline van 30 januari 2013 met kenmerk K021 2012/2013, door de raad ontvangen op 31 januari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 28 februari 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 1 maart 2013 aan partijen is verzonden.

1.3    Bij brief van 13 maart 2013, door de raad ontvangen op 18 maart 2013, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter.

1.4    Het verzet is behandeld ter zitting van 10 juni 2013 van de raad in aanwezigheid van klager en verweerster. Klager werd ter zitting vergezeld door de heer H. Laarman. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2    FEITEN

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.

3    HET VERZET

3.1    Klager heeft geen gronden voor zijn verzet aangevoerd anders dan een herhaling en uitwerking van de klacht. 

 

4    VERWEER

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1    Verweerster heeft gesteld dat zij pas op 3 september 2012 door klager op de hoogte is gesteld van het feit dat hij niet vrijwillig meewerkte aan de mediation. Verweerster had dit gebrek aan vrijwilligheid tijdens het geplande gesprek van 7 september 2012 aan de orde willen stellen.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.2    Verweerster betwist dat zij een onjuiste en eenzijdige mediationovereenkomst heeft opgesteld. Zij heeft klager een standaard mediationovereenkomst toegezonden waar klager niet op heeft gereageerd. Verweerster heeft voorts de heer B. van Reclassering Nederland pas na terugkeer van haar vakantie voor het eerst gesproken teneinde  een persoonlijk intakegesprek met klager te hebben. Verweerster benadrukt dat klager haar zelf heeft gekozen uit drie voorgestelde mediators

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.3    Verweerster betwist een ongeoorloofd belang bij de zaak te hebben. Verweerster heeft aangegeven dat zij de case-manager van klager inderdaad kende, maar de adviseur van klager noch klager hebben daarop aangegeven dit een probleem te vinden. Bovendien was de case-manager van klager, voor zover verweerster bekend, niet bij de mediation betrokken. Verweerster betwist dat klager gedwongen zou zijn een mediationovereenkomst te tekenen. Uiteindelijk is de mediationovereenkomst niet door klager getekend.

5    BEOORDELING

5.1    De raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de plaatsvervangend voorzitter dit heeft vermeld 3.1 e.v. van de bestreden beslissing.

5.2    De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere beschouwingen of conclusies ten aanzien van (de onderdelen van) de klacht dan die van de voorzitter. De raad verenigt zich met diens beoordeling van de klacht(onderdelen) en maakt die tot de zijne. Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.

6    BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter, mrs. W.P. Brussaard, L.P.M. Eenens, P.C.M. van Schijndel en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 augustus 2013.

griffier    voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 28 augustus 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.