Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-01-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA3731

Zaaknummer

12-371A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat kennelijk niet-ontvankelijk, wegens tijdsverloop van 4 jaar tussen beëindiging rechtsbijstand en indiening klacht.

Uitspraak

Beslissing van 21 januari 2013

in de zaak 12-371A

naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw

gemachtigde:

klaagster,

tegen:

De heer mr.

advocaat te

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 19 december 2012, met kenmerk 13-13-0024, door de raad ontvangen op 20 december 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klaagster heeft zich in 2006 voor rechtsbijstand in een arbeidsrechtelijke kwestie gewend tot verweerder. Een eerste gesprek met verweerder vond plaats op 26 april 2006. Klaagster is na twee jaar arbeidsongeschiktheid ontslagen door haar werkgever. Verweerder stelt – en dat is door klaagster niet weersproken – dat hij op 10 april 2007 met klaagster heeft besproken en op 17 april schriftelijk heeft bevestigd dat een WW-aanvraag toen, gezien haar omstandigheden en haar standpunt dat zij niet tot het verrichten van loonvormende arbeid in staat was, direct en terecht zou worden afgewezen.

1.3 Medio 2008 heeft verweerder de dossiers in de arbeidsongeschiktheidsprocedures waarin verweerder voor klaagster optrad, doorgezonden aan de opvolgend advocaat van klaagster.

1.4 Bij mailbericht aan het bureau van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem van omstreeks 29 augustus 2012, heeft de zoon van klaagster zich namens haar beklaagd over verweerder, die de klacht heeft doorgestuurd aan de voorzitter van de raad van discipline Amsterdam. De voorzitter van de raad heeft de klacht op grond van artikel 46c, vierde lid, van de Advocatenwet bij beschikking van 11 september 2012 voor onderzoek en behandeling verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klaagsters belangen niet goed heeft behartigd. Zij verwijt hem dat hij geen bezwaar heeft gemaakt toen klaagster door haar werkgever werd ontslagen en dat hij haar ten onrechte heeft geadviseerd geen WW-uitkering aan te vragen. Als gevolg daarvan stelt klaagster haar 32 jaar arbeidsverleden te zijn kwijtgeraakt en sinds juli 2006 geen inkomsten meer te hebben. Voorts vindt zij dat ze verweerder veel geld heeft betaald. 

3 BEOORDELING

3.1 De voorzitter is van oordeel dat de klacht te laat is ingediend en dat klaagster daarom in haar klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzitter overweegt daartoe het volgende.

3.2 Verweerder heeft het bewuste advies aan klaagster in april 2007 gegeven en zijn werkzaamheden voor klaagster in 2008 beëindigd. Omstreeks 29 augustus 2012 heeft klaagster haar klacht ingediend.

3.3 In een geval als dit moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Tegenover het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door  de tuchtrechter kan worden getoetst, staat het belang van de advocaat dat hij er ter wille van de rechtszekerheid van uit moet kunnen gaan dat zijn optreden na verloop van een redelijke termijn niet meer tuchtrechtelijk ter discussie kan worden gesteld. Klaagster heeft niet begrijpelijk gemaakt waarom zij sinds de overstap naar een andere advocaat, in 2008, vier jaar heeft gewacht met het indienen van deze klacht. Ook anderszins zijn voor dit tijdsverloop geen redenen gebleken die zo zwaarwegend zijn dat zij gaan boven eerdergenoemd belang van verweerder bij rechtszekerheid. Daar komt nog bij, dat gebleken is dat het door het tijdsverloop moeilijker is geworden om de feiten vast te stellen. 

3.4 Dit alles in aanmerking nemende acht de voorzitter in dit geval de termijn waarbinnen de klacht is ingediend onredelijk lang. De voorzitter is daarom van oordeel dat klaagster in de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter wijst de klacht af als kennelijk niet-ontvankelijk .

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier, op 21 januari 2013 .   

 

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 januari 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.