Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-12-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:341

Zaaknummer

6641

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging gedeeltelijke gegrondheid klacht met waarschuwing. Negateive uitlatingen over klager in e-mail aan dienst zuster onnodig grievend. Beroep op vertrouwelijkheid faalt, omdat verweerder ook voor klager optrad.

Uitspraak

Beslissing van 9 december 2013

in de zaak 6641

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 19 november 2012, onder nummer 12/134, aan partijen toegezonden op 19 november 2012, waarbij een klacht van klager tegen verweerder voor wat betreft onderdeel a, b en c ongegrond is verklaard, onderdeel d gegrond en de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN YA3660.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 18 december 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager;

- de e-mail van klager d.d. 4 juli 2013;

- de e-mail van de griffier aan klager d.d. 21 februari 2013.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 oktober 2013, waar partijen zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt in - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en zakelijk weergegeven - dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) (…)

b) (….)

c) (….)

d) zich bij emailbericht van 7 november 2011 zeer negatief heeft uitgelaten over klager.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is, voor zover thans nog van belang, komen vast te staan:

1. Verweerder is op 21 juli 2011 benaderd door de zus van klager in verband met de afwikkeling van de nalatenschap van hun moeder. In deze nalatenschap waren klager, zijn broer en zus de erfgenamen.

2. Naar aanleiding van dit bezoek heeft verweerder op 21 juli 2011 een concept brief gestuurd naar de zus van klager. Deze brief was bestemd voor alle erfgenamen. Verweerder adviseerde de erfgenamen om het beheer en de verdeling van de nalatenschap in handen te geven van en notaris. Na akkoordverklaring door de zus van klager, heeft verweerder de brief aan de drie erfgenamen verzonden.

3. Op 7 november 2011 stuurde verweerder een email naar de zus van klager. Deze email houdt in, voor zover van belang:

“(…)

Naar mijn mening, gebaseerd op mijn email communicatie met X., en ik heb redelijk wat mensenkennis na 16 jaar advocatuur, is X. een dominante dwingeland, die iedere mogelijkheid aangrijpt om zijn zin en mening door te drukken.

Dat uw broer Y. hier feestelijk voor bedankt, kan ik mij zeer goed voorstellen.

Ik vermoed dat u beter af bent indien u zou proberen de relatie met Y. te herstellen. Ik weet niet wat uw relatie met Y. destijds heeft verstoord, maar X. laat u even makkelijk vallen. Hij doet niets constructiefs om er voor te zorgen dat u uw erfdeel krijgt. Integendeel hij werkt alleen maar tegen en werpt iedere keer weer nieuwe hindernissen op.

En intussen loopt hij te verkondigen dat hij het zo goed met u voor heeft. Naar mijn mening is dat huichelarij.

(…)

Mijn persoonlijke mening … omdat ik het jammer vind dat u op deze manier de dupe bent van de handelwijze van uw broer X..

(…)

Voor de goede orde: deze mail is persoonlijk voor u en alleen voor u bedoeld.”

5 BEOORDELING

5.1 Uit het feit dat de brief van verweerder van 21 juli 2011 bestemd was voor alle erfgenamen leidt het hof af, anders dan de raad, dat verweerder als advocaat optrad voor alle erfgenamen en dus ook voor klager.

5.2 Met de raad is het hof van oordeel dat de hiervoor geciteerde uitlatingen van verweerder in zijn emailbericht van 7 november 2011 aan de zus van klager jegens klager onnodig grievend zijn. Het hof onderschrijft het in de beslissing waarvan beroep in de overwegingen 5.3. en 5.4 door de raad geformuleerde oordeel en de daarvoor gegeven motivering geheel en maakt een en ander tot het respectievelijk de zijne. Of de dienstverlening op dat moment reeds was beëindigd zoals verweerder stelt, is daarbij niet van belang. Voorts faalt het beroep op vertrouwelijkheid dat verweerder doet. Zoals hiervoor onder 5.1 gesteld gaat het hof ervan uit dat verweerder optrad voor alle erfgenamen. Reeds om die reden kan van vertrouwelijkheid van de uitlatingen in de brief van 7 november 2011 geen sprake zijn.

5.3 Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond is.

5.4   Klager heeft ter zitting zijn hoger beroep niet langer gehandhaafd zodat daarop niet meer behoeft  te worden beslist.   

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

  

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 19 november 2012 onder nummer 12/134.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, A.D.R.M. Boumans, E. Schutte en G.J.S. Bouwens, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2013.