Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-04-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA2747

Zaaknummer

M233-2011

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure na overname van de zaak van een kantoorgenoot. Desondanks heeft hij geen enkel contact met klaagster opgenomen totdat hij circa 4 maanden later na aanleiding van een van de wederpartij ontvangen ouderschapsplan telefonisch contact zocht met klaagster en van haar vernam dat er de daarop volgende dag een zitting zou plaatsvinden waarop verweerder toen geheel onvoorbereid is verschenen. Ook heeft verweerder in de procedure geen kinderalimentatie gevraagd hoewel klaagster haar wens daartoe aan de voorganger van verweerder had kenbaar gemaakt. Tenslotte heeft verweerder klaagster op geen enkele wijze geadviseerd omtrent een eventueel hoger beroep en heeft hij volstaan met het klaagster toezenden van een akte van berusting.

Uitspraak

Beslissing van 23 april 2012

in de zaak M 233 - 2011

naar aanleiding van de klacht van:

 

mevrouw A

 

klaagster

 

tegen:

 

mr B

 

verweerder

 

 

1               Verloop van de procedure

1.1         Bij brief aan de raad van 1 december 2011 met kenmerk C door de raad ontvangen op 2 december 2011 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement M de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2         De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 maart 2012 in aanwezigheid van klaagster, vergezeld van haar broer de heer R, en verweerder. Van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3         De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken van 1 december 2011 met bijlagen.

 

2               FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1         Na de zaak te hebben overgenomen van een kantoorgenoot heeft verweerder klaagster in een echtscheidingsprocedure bijgestaan vanaf 1 maart 2010.

2.2         Na eind juni 2010 van de wederpartij een ouderschapsplan te hebben ontvangen en een kopie daarvan aan klaagster te hebben gestuurd, heeft hij op 6 juli 2010 telefonisch contact met haar opgenomen. Vervolgens heeft verweerder klaagster vergezeld naar de zitting van de rechtbank van 7 juli 2010.

2.3         De echtscheidingsbeschikking dateert van 21 juli 2010. Hierna heeft verweerder aan klaagster nog brieven gestuurd op 26 juli 2010, 4 augustus 2010 en 17 september 2010. In laatstgenoemde brief heeft verweerder aan klaagster gevraagd een bijgesloten akte van berusting te willen ondertekenen en retourneren.

 

3               KLACHT

3.1         De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder te kort geschoten is in zorgverlening en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, immers:

a)             Verweerder is vrijwel geheel onvoorbereid op de zitting van 7 juli 2010 verschenen.

b)             Ondanks daarover met de voorganger van verweerder gemaakte afspraken heeft verweerder in de procedure geen kinderalimentatie verzocht. Later is door een opvolgend advocaat in hoger beroep dit resultaat wel bereikt. Ook heeft verweerder de wensen van klaagster ten aanzien van het ouderschapsplan niet aan de rechtbank kenbaar gemaakt.

c)             Na de echtscheidingsbeschikking van 21 juli 2010 heeft klaagster herhaaldelijk gepoogd met verweerder een afspraak te maken om de beroepsmogelijkheid te bespreken. Zulks is haar niet gelukt en verweerder heeft haar enkele dagen vóór het verstrijken van de beroepstermijn een akte van berusting toegezonden.

 

4               VERWEER

4.1         Verweerder heeft zich tegen de klacht als volgt verweerd:

a)             Verweerder ging ervan uit dat hij na overname van de zaak van een kantoorgenoot voorshands niets behoefde te doen. Hij was dan ook verbaasd toen hij eind juni 2010 een ouderschapsplan van de wederpartij ontving. Toen hij op 6 juli 2010 van klaagster vernam dat er op 7 juli 2010 een zitting zou plaatsvinden, heeft hij diezelfde dag nog met klaagster een bespreking op zijn kantoor gehad. Tijdens die bijeenkomst zou klaagster met geen woord hebben gerept over een verzoekschrift tot echtscheiding.

b)             Over het tweede onderdeel van de klacht heeft verweerder zich niet concreet uitgelaten.

c)             Verweerder stelt dat klaagster nimmer heeft gereageerd op zijn brieven aan haar van 26 juli 2010 en 4 augustus 2010 waarna hij haar op 17 september 2010 een akte van berusting heeft toegestuurd.

 

5               BEOORDELING

5.1         Verweerder heeft klaagster – na overname van de zaak van een kantoorgenoot – bijgestaan in een echtscheidingsprocedure vanaf 1 maart 2010. Vanaf deze datum heeft hij met klaagster geen enkel contact opgenomen, totdat hij, na op 23 juni 2010 van de advocaat van de wederpartij een ouderschapsplan te hebben ontvangen, daarover op 6 juli 2010 telefonisch contact zocht met klaagster en van haar vernam dat er op 7 juli 2010 een zitting zou plaatsvinden, waarop verweerder vervolgens slecht voorbereid is verschenen.

5.2         In de daarop volgende echtscheidingsbeschikking van 21 juli 2010 is geen kinderalimentatie vastgesteld, omdat door verweerder daarom niet was verzocht, ondanks het feit dat klaagster zulks uitdrukkelijk met de voorganger van verweerder had besproken. Deze omissie is in hoger beroep, waarin klaagster werd bijgestaan door een andere advocaat, inmiddels hersteld.

5.3         Na de echtscheidingsbeschikking heeft klaagster herhaaldelijk gepoogd daarover met verweerder in contact te treden, teneinde eventuele beroepsmogelijkheden te bespreken, maar dat is niet gelukt omdat afspraken steeds in een laat stadium door verweerder werden afgezegd. Uiteindelijk heeft verweerder zonder voorafgaande bespreking en zonder nadere toelichting aan klaagster een akte van berusting toegezonden met het verzoek deze te willen ondertekenen zonder verder inhoudelijk op de zaak in te gaan.

5.4         Op grond van dit alles moet de raad vaststellen dat verweerder schromelijk is tekort geschoten in de zorg voor klaagster in de echtscheidingsprocedure. Het had op zijn weg gelegen om na overname van de zaak daarover met klaagster in contact te treden om de processtrategie te bepalen en om de zitting van 7 juli 2010 voor te bereiden. Na de echtscheidingsbeschikking had het op zijn weg gelegen klaagster te wijzen op de beroepsmogelijkheid en haar daarover te adviseren. Samenvattend moet geconcludeerd worden dat het verweerder aan ieder initiatief heeft ontbroken zodat de raad alle onderdelen van de klacht gegrond zal verklaren.

5.5         Bij het opleggen van na te noemen maatregel laat de raad meewegen de diverse tuchtrechtelijke maatregelen die aan verweerder in het (veelal recente) verleden zijn opgelegd.

5.6         De raad zal de openbaarmaking van deze uitspraak gelasten op de voet van art. 48 lid 3 Advocatenwet, zoals hierna beslist.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart alle onderdelen van de klacht gegrond en legt aan verweerder  de maatregel op van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken;

bepaalt dat de opgelegde schorsing ingaat op de veertiende dag nadat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, of, indien verweerder uit andere hoofde is geschorst in de praktijkuitoefening of niet op het tableau staat ingeschreven, onmiddellijk aansluitend na ommekomst van de schorsing dan wel onmiddellijk na hernieuwde inschrijving.

Bepaalt, dat deze maatregel van schorsing wordt openbaar gemaakt door de deken op de in het arrondissement M gebruikelijke manier.

 

 

Aldus gewezen door :  mr G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs mw E.J.P.J.M.          Kneepkens, mw Th. Kremers, mw A.A. Freriks en A.A.J. Maat, leden, bijgestaan door mr C.M. van Lanschot als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 april 2012.

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

Deze beslissing is in afschrift op       24 april 2012                               per aangetekende brief  verzonden aan:

-            klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Maastricht

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-            verweerder

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.    Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl