Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-03-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2012:YA2564

Zaaknummer

12-35

Inhoudsindicatie

De feiten waarover klaagster klaagt hebben zich vijf jaar geleden voorgedaan. Klaagster heeft niet gemotiveerd waarom zij haar klacht niet eerder heeft ingediend danwel heeft betrokken bij een klacht die zij eerder tegen verweerders had ingediend. Niet gebleken van omstandigheden die meebrengen dat klaagster desondanks in haar klacht moet worden ontvangen.

Inhoudsindicatie

Verweerders hadden de vrijheid om de zaak niet verder in behandeling te nemen. Niet gebleken is dat verweerders verwachtingen bij klaagster hebben gewekt die zij niet hebben waargemaakt. Verweerders hebben klaagster geadviseerd geen civiele procedure te starten. Dit advies kwam overeen met een advies dat een eerdere adviseur van klaagster had uitgebracht. Dat het advies in grote lijnen hetzelfde was, betekent niet dat zij hun inspanningen om de zaak te bestuderen, niet hebben waargemaakt en dat zij geen recht zouden hebben op een vergoeding.

Uitspraak

12-35

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

[                 ]

      wonende te [ ]

      hierna te noemen: klaagster

      tegen

      mr. X

      advocaat te [  ]

      en

      mr. Y

      voormalig advocaat te [  ]

      hierna te noemen: verweerders

1. Op 13 juli 2010 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerders. De klacht is door mr. L.J. Böhmer, Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht, onderzocht. Na afronding van het onderzoek is de klacht bij brief van 22 februari 2012 ter kennis gebracht van de Raad van Discipline. De brief van de Deken is op 23 februari 2012 bij de raad binnengekomen.

2. De klacht heeft de volgende achtergrond.

Klaagster is door twee advocaten bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Klaagster heeft deze advocaten aansprakelijk gesteld. Beide advocaten hebben iedere aanspra-kelijkheid afgewezen. Klaagster heeft zich er destijds over beklaagd dat de advocaten haar aansprakelijkheidsstelling niet naar hun beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar hebben doorgezonden. De Raad van Discipline in het ressort ‘s -Hertogenbosch heeft bij beslissing d.d. 25 november 2004 de klacht van klaagster ongegrond verklaard, overwegende dat de beklaagde advocaten niet tuchtrechtelijk verwijtbaar hadden gehandeld door te weigeren de aansprakelijkheidsstelling door te sturen naar hun verzekeraar. Die raad heeft klaagster erop gewezen dat de weg naar de civiele rechter openstond, ingeval zij de advocaten aansprakelijk wilde stellen.

Klaagster heeft zich in eerste instantie gewend tot mr. W in verband met de aansprakelijkstelling van die twee  eerdere advocaten van klaagster. Mr. W heeft klaagster medegedeeld niets in de zaak te zien. In oktober 2006 heeft klaagster zich gewend tot verweerders. In de ‘Aanvraag toevoeging civiel’ staat in de rubriek ‘Gronden verweer cq vordering’ vermeld: cliënte wenst haar voormalige advocaten aansprakelijk te stellen. Ik zal deze zaak voor cliënt beoordelen en aan de hand daarvan handelen’.

Na bestudering van de zaak, hebben verweerders de zaak met klaagster besproken en gemotiveerd een advies aan klaagster gegeven dat er kort gezegd op neer kwam dat zij geen mogelijkheden zagen om de voormalige advocaten van klaagster aansprakelijk te stellen. Hierover heeft klaagster een klacht ingediend. De Raad van Discipline in het hofressort Amsterdam (waaronder Utrecht toen nog ressorteerde) heeft op 6 april 2009 een beslissing op deze klacht genomen. Eerst was er een voorzittersbeslissing waarin de klacht van klaagster ongegrond werd verklaard. Het vervolgens daartegen door klaagster ingestelde verzet werd eveneens ongegrond verklaard.

3. De klacht is door de Deken als volgt samengevat.

Klaagster verwijt verweerders dat zij haar opdracht tot aansprakelijkstelling van de advocaten die haar in het verleden hebben bijgestaan in een echtscheidingsprocedure, niet correct hebben uitgevoerd. Haar opdracht zag erop dat klaagsters voormalige advocaten de aansprakelijkstelling in handen van de beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar zouden doen stellen. Klaagster meent dat verweerders de vergoeding die zij voor hun advieswerkzaamheden hebben ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand, moeten terugstorten omdat zij werk hebben gedaan dat al door mr. W was verricht.

4. Verweerders hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Zij stellen zich op het standpunt dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat er vijf jaren zijn verstreken sinds het moment waarop de rechtsbijstand aan klaagster is verleend. Voorts hebben zij aangevoerd dat klaagster al eerder een klacht heeft ingediend waarop is beslist door de Raad van Discipline Amsterdam. Zij menen dat de onderhavige klacht geen nieuwe feiten bevat.

5. De voorzitter is van mening dat op de klacht met toepassing van art 46 g Advocatenwet kan worden beslist.

6. Waar de eerdere klacht van klaagster zich richtte tegen de beslissing van verweerders om geen gevolg te geven aan de door haar gestelde opdracht om een civiele procedure aanhangig te maken, richt de klacht zich thans tegen het feit dat verweerders zich hebben laten honoreren voor hun advieswerkzaamheden.

7. Verweerders hebben aangevoerd dat klaagster niet in haar klacht kan worden ontvangen omdat deze niet binnen een redelijke termijn is ingediend.

De Advocatenwet kent geen algemene termijnen voor verval of verjaring van het klachtrecht. Het beginsel van rechtszekerheid brengt echter met zich mee dat een advocaat ervan moet kunnen uitgaan dat een klacht over zijn verrichtingen binnen een redelijke termijn worden ingediend, waarbij welke termijn als redelijk moet worden beschouwd afhankelijk is van de omstandigheden van het geval.

8. De feiten waarover klaagster klaagt hebben zich voorgedaan in 2006. Dat betekent dat er inmiddels al 5 jaar is verstreken. Klaagster heeft niet gemotiveerd waarom zij haar klacht niet eerder heeft ingediend dan wel haar klacht heeft betrokken bij haar eerder ingediende klacht, terwijl niet is gebleken van omstandigheden die meebrengen dat klaagster desondanks in haar klacht zou moeten worden ontvangen. De klacht is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk.

9. Bovendien hadden verweerders de vrijheid om de zaak niet verder in behandeling te nemen. Niet gebleken is dat verweerders bij klaagster verwachtingen hebben gewekt die zij niet waar hebben gemaakt en in zoverre tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. Het hiervoor geciteerde aanvraagformulier ‘Toevoeging Civiel’ wijst anders uit.

10. Onjuist is de opvatting van klaagster dat een advocaat maar te doen heeft wat de cliënt wil (in dit geval de echtscheidingsadvocaten aansprakelijk stellen) omdat dat de enige weg is tot het verhaal van de beweerdelijk geleden schade. De advocaat heeft een eigen verantwoordelijkheid en die biedt ruimte om tegen een zaak ‘nee’ te zeggen.  In beginsel is er geen rechtsplicht voor een advocaat tot het verlenen van rechtsbijstand.

11. Dat verweerders tot (precies) dezelfde uitkomst kwamen als mr. W staat niet vast, maar dat het ook tot een negatief advies kwam wel. Dat het advies in grote lijnen overeen kwam met dat van mr. W betekent uiteraard niet dat zij hun inspanningen om de zaak te bestuderen, niet hebben waargemaakt. Dat en waarom zij tot een ander oordeel dan mr. W hadden moeten komen, blijkt nergens uit. Dat zij voor hun studie geen vergoeding zouden behoren te krijgen, evenmin.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

De klacht wordt afgewezen.

Deze beslissing is gegeven op 16 maart 2012 door mr. B.P.J.A.M., voorzitter van de Raad van Discipline in het rechtsgebied van het Gerechtshof te Arnhem en in afschrift verzonden op 19 maart 2012.

   Voorzitter