Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-01-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA2324

Zaaknummer

11-345dH

Zaaknummer

11-346dH

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing

Uitspraak

Beslissing van 9 januari 2012

in de zaak 11-345dH en 11-346dH

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr. M.  en

mr. B.

advocaten

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de beslissing van het Hof van Discipline van 22 december 2011, door de raad op 23 december 2011 ontvangen, waarbij de klacht van klager op verzoek van de griffier van de raad van discipline in het ressort ’s-Gravenhage ter behandeling is doorverwezen naar de raad van discipline in het ressort Amsterdam. Tevens is kennis genomen van het daarbij doorgezonden dossier.

Uit voornoemde stukken blijkt het navolgende.

 

Klagers dochter en haar gewezen partner zijn in een geschil verwikkeld geraakt over de hoofdverblijfplaats van hun hier te lande geboren en woonachtige kind naar aanleiding van het voornemen van de moeder om met het kind naar Engeland te verhuizen. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op 2 februari 2011 in het voordeel van de vader beslist. Die beslissing is in hoger beroep op 3 augustus 2011 bekrachtigd.

Voor klagers dochter trad mr. M. op als advocaat. 

 

Bij brief van 12 mei 2011 met bijlagen bestemd voor de deken van de orde van advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden beklaagt klager zich over verweerders.

 

Klager verwijt mr. M. onvoldoende zorg te hebben besteed aan de rechtsbijstand aan zijn dochter. Zij verstrekte onjuiste adviezen en de door haar opgestelde gerechtelijke stukken waren van onvoldoende niveau en bevatten fouten. Klager meent tot het indienen van de klacht gerechtigd te zijn, omdat hij de rekeningen voor de rechtsbijstand ontving en voldeed. De betaling van de laatste rekening heeft klager opgeschort in afwachting van de afwikkeling van de klacht.

Mr. B. wordt verweten dat hij onvoldoende heeft gereageerd op klagers klachten, toen hij de correspondentie van mr. M. had overgenomen.

Aldus handelden verweerders in de ogen van klager tuchtrechtelijk verwijtbaar als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

Verweersters achten klager in zijn klacht jegens mr. M. niet ontvankelijk, omdat niet hij, maar zijn dochter de cliënte van mr. M. was. Hij klaagt over de behartiging van de belangen van een derde. Hij is niet in zijn eigen belang getroffen.

Inhoudelijk treft mr. M. volgens verweerders geen blaam. Zij heeft klagers dochter naar behoren bijgestaan. De klacht wordt voorts onvoldoende geconcretiseerd, waardoor een gespecificeerd verweer niet mogelijk is.

De klacht tegen mr. B. is verweerders niet voldoende duidelijk. Deze voert aan de klachten van klager te hebben geïnventariseerd en te hebben beantwoord in een memo d.d. 5 mei 2011, dat klager niet vermeldt. Mr. B. vermag niet in te zien wat daaraan klachtwaardig is.

Verweerders hebben de indruk dat het klager te doen is om matiging van de openstaande declaraties te verkrijgen. Daarvoor is het tuchtrecht niet bedoeld, aldus verweerders.

 

De voorzitter stelt vast klager zich ten aanzien van mr. M. beklaagt over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat van zijn dochter. Daartoe is hij echter niet bevoegd. Dat dient zijn dochter zelf te doen, als zij klagers oordeel deelt. Dat klager de declaraties in kwestie betaalt, dan wel nog moet of zal betalen, maakt dat niet anders. Klager zal in dit klachtonderdeel derhalve niet worden ontvangen.

Ten overvloede wordt overwogen dat een advocaat voor het door hem voor zijn cliënt te voeren beleid een ruime vrijheid geniet. Tuchtrechtelijke maatregelen zijn daarbij eerst geïndiceerd als de advocaat bij de behandeling van de hem toevertrouwde zaak kennelijk onjuist optreedt en/of adviseert en de belangen van de cliënten daardoor (kunnen) worden geschaad. Daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken. De verwijten die klager verweerster meent te moeten maken worden, tegenover de door verweerster terzake gegeven uitleg, door klager niet, althans niet toereikend onderbouwd, dan wel aannemelijk gemaakt.

Dat de uitkomst van een procedure niet is zoals gehoopt, impliceert niet dat de advocaat van de teleurgestelde partij ondeugdelijk werk zou hebben geleverd.

De klacht tegen mr. B. wordt kennelijk ongegrond geoordeeld, nu in het dossier voor deze klacht geen enkele steun wordt gevonden. Mr. B. blijkt in tegenstelling tot dat wat in de klacht wordt beweerd, adequaat te hebben gereageerd.

Voor zover klager (namens zijn dochter) meent dat wegens toerekenbare tekortkoming de declaraties van mr. M. niet of slechts deels behoeven te worden voldaan, is zo nodig het uiteindelijk oordeel daarover aan de civiele rechter, niet aan de tuchtrechter.

Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, de klacht tegen mr. M. als kennelijk niet ontvankelijk en die tegen mr. B. als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht tegen mr. M. kennelijk niet ontvankelijk en tegen mr. B. kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 9 januari 2012.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 januari 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-6789275) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.