Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-04-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA2863

Zaaknummer

R. 3941/12.75

Inhoudsindicatie

Nu klager sinds 2006 kennis droeg van de handelswijze van verweerder en sindsdien verkeerde in de mogelijkheid de handelswijze tuchtrechtelijk te laten beoordelen komt de voorzitter  na een belangenafweging tot het oordeel dat verweerder na het verstrijken van de periode geen tuchtklacht meer hoeft te verwachten.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

De (plaatsvervangend) voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam d.d. 14 maart 2012 met kenmerk R 11/12/57, door de Raad ontvangen op 15 maart 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft in het verleden de belangen behartigd van klager in een procedure bij de rechtbank Arnhem.

1.2 Bij vonnis van 8 november 2006 is de wederpartij van klager veroordeeld tot betaling aan klager van een bedrag van € 21.307,35 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 maart 2006, de beslagkosten en proceskosten.

1.3 Na het wijzen van het vonnis is er een dispuut tussen klager en verweerder ontstaan, waarbij klager zich op het standpunt heeft gesteld dat verweerder de vordering in de procedure onjuist had geformuleerd. Verweerder heeft bij brieven van 15 november 2006 en 5 december 2006, 14 juni 2007 en 27 juni 2007 en 24 juni 2008  klager geïnformeerd dat hij het standpunt van klager niet onderschrijft.

1.4 Bij brief van 20 januari 2011 heeft de gemachtigde van klager verweerder aansprakelijk gesteld. Verweerder heeft bij brief van 25 januari 2011 de aansprakelijkheid verworpen. De gemachtigde van klager heeft namens klager op 9 november 2011 een klacht tegen verweerder ingediend.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij in de procedure bij de rechtbank Arnhem klagers vordering onjuist heeft geformuleerd. Verweerder zou dit hebben erkend bij een gehouden comparitie in het najaar van 2006.

 

3 BEOORDELING

3.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk wordt verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten en omstandigheden, zoals daar zijn de aard en de ernst van de feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Bij de bepaling van die termijn is van belang op welk tijdstip de klager kennis heeft gekregen van de door hem klachtwaardig geachte handelwijze van de advocaat dan wel de gevolgen van die handelwijze voor hem kenbaar zijn geworden. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht mag worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.

3.2 De voorzitter neemt in aanmerking dat klager in ieder geval in december 2006 kennis heeft gekregen van de klachtwaardig geachte handelwijze van verweerder. Uit de brief van verweerder van 5 december 2006 en de daarbij gevoegde bijlagen aan klager volgt dat verweerder van mening is dat hij – in tegenstelling tot klager – de vordering correct heeft verwoord.

3.3 Ten tijde van het indienen van de klacht was dus al circa vijf jaar verstreken. Klager droeg sedert 2006 kennis van de handelwijze van verweerder en verkeerde derhalve sedertdien in de mogelijkheid die handelwijze tuchtrechtelijk te doen toetsen.

3.4 De voorzitter komt tot de volgende belangenafweging. Het toepassen van het beginsel van de rechtszekerheid – dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds – weegt zwaarder dan het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang om – na het verstrijken van circa vijf jaar – alsnog de ter discussie gestelde vordering ten toets te brengen. Verweerder hoefde na het verstrijken van deze periode geen tuchtklacht meer te verwachten.

3.5 Gelet op het vorenstaande dient de klacht kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.

 

4 BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 11 april 2012.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 12 april 2012 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.