Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-11-2012

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2012:YA3461

Zaaknummer

12-301A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Vrijheid van handelen. Geen sprake van onnodig grievende uitlatingen.

Uitspraak

Beslissing van 6 november 2012

in de zaak 12-301A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 10 oktober 2012 met kenmerk1112-867, door de raad ontvangen op 11 oktober 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft de ex-echtgenote van klager bijgestaan in de echtscheidingsprocedure met nevenvorderingen tussen partijen.

1.3 In het kader van de echtscheiding was tussen klager en zijn ex-echtgenote onder meer aan de orde het huurrecht alsmede een door klager te betalen onderhoudsbijdrage. Tussen partijen is een geschil ontstaan over een in november 2008 gemaakte afspraak ten aanzien van de te betalen kinderalimentatie. Volgens klager hield die afspraak in dat hij de huur van de echtelijke woning door zou blijven betalen als voorschot op de (nog vast te stellen) kinderalimentatie en dat deze betalingen later verrekend zouden worden.

1.4 Verweerder heeft in de gerechtelijke procedures die volgden namens zijn cliënte de stelling ingenomen die erop neer kwam dat partijen slechts voorwaardelijk zaken hadden afgesproken en dat aan de voorwaarden niet was voldaan, zodat een verrekening zoals klager voor ogen had niet aan de orde was.

1.5 Op 11 november 2009 heeft de rechtbank een beschikking gewezen in de procedure tussen klager en zijn ex-echtgenote, waarbij de onderhoudsbijdrage aan de ex-echtgenote en het jongmeerderjarige kind is vastgesteld. Het verdelingsvraagstuk is toen aangehouden. Tegen de eindbeschikking van de rechtbank van 13 oktober 2010 is de klager in appel gegaan en op 19 juli 2011 heeft het Gerechtshof Amsterdam de zaak tussen klager en zijn ex-echtgenote finaal beslist, waarna in een herstelbeschikking nog rekenfouten zijn hersteld.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) zich in geschrift volstrekt onnodig agressief en intimiderend heeft opgesteld door klager telkenmale als hij zijn ex-echtgenote diende te betalen meteen te dreigen met betekening en beslaglegging of het vragen van een voorlopige voorziening;

b) te kwader trouw heeft gehandeld door doelbewust de afspraak die hij bij brief van 20 november 2008 namens zijn cliënte had gemaakt ter zake verrekening van betaalde huur met kinderalimentatie, daags na de beschikking van de rechtbank bij brief van 12 november 2009 in te trekken;;

c) in de procedure ten overstaan van het hof heeft gesteld dat klager zou hebben geweigerd om kinderalimentatie te betalen terwijl hij wist dat dit in strijd met de waarheid was;

d) zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten in de procedure bij het hof door hem te hebben afgeschilderd als een “amoreel individu dat geweigerd zou hebben om voor zijn kinderen te willen zorgen c.q. betalen”;

e) klager door zijn opstelling op hoge (proces)kosten heeft gejaagd.

2.2 Ter toelichting verwijst klager naar de brieven van verweerder van 20 november 2008, 2 april 2009 en 12 november 2009.

3 VERWEER

3.1 Verweerder betwist dat hij de door klager gestelde afspraak heeft gemaakt. Verweerder stelt uitsluitend informatie te hebben gebruikt die hij van zijn cliënte heeft verkregen. Verweerder verwijst naar de context van de brief van 12 november 2009 waarin de gewraakte passage is opgenomen en stelt dat daaruit blijkt dat geen volledige overeenstemming was bereikt. Het argument dat slechts voorwaardelijk zaken waren afgesproken en dat aan de voorwaarden niet was voldaan, is volgens verweerder in het debat de rechter betrokken, waarop door de rechter uiteindelijk is beslist.

3.2 Ten aanzien van het verwijt van het dreigen met betekening en beslaglegging van de beschikking stelt verweerder dat hij in het belang van zijn cliënte op haar verzoek steeds gepast gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot aanzegging.

3.3 Verweerder stelt in de procedure op basis van de hem beschikbare informatie namens zijn cliënte stellingen te hebben ingenomen zonder dat hij daarbij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

3.4 Ten slotte verwijst verweerder op passages in de correspondentie tussen de raadslieden waaruit blijkt dat hij herhaaldelijk heeft gewaarschuwd voor het maken van onnodige kosten.

4 BEOORDELING

4.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het hof van discipline –de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht- gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goed dunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) dat de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen

4.2 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder de hem toekomende vrijheid niet overschreden. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder zich in correspondentie gericht aan de advocaat van klager noch in de procedures onnodig grievend dan wel onnodig agressief en intimiderend heeft uitgelaten. In het belang van zijn cliënte stond het verweerder echter vrij om bij niet nakoming van de beschikking of bij achterstand  in betalingen executie van de beschikking aan te zeggen. Daarbij heeft verweerder ook rekening gehouden met de belangen van klager door bijvoorbeeld in te stemmen met een uitstelverzoek van de advocaat van klager.

4.3 Evenmin is gebleken dat verweerder het hof zou hebben voorgelogen. Verweerder heeft aangegeven dat zulks niet blijkt uit het door hem opgestelde verweerschrift. Daarbij heeft zijn cliënte tegenover het hof zelf geantwoord op de door het hof gestelde vragen over het betalen van de onderhoudsbijdrage door klager. Gelet hierop, hetgeen ook uit de beschikking van hef blijkt, kan de voorzitter klager niet volgen in zijn stelling dat verweerder het hof zou hebben voorgelogen.

4.4 Verweerder mocht verder afgaan op informatie die hij van zijn cliënte had ontvangen. In de procedure mocht hij zich derhalve op het standpunt stellen dat de gestelde afspraken over het betalen van de onderhoudsbijdrage via het voldoen van huurtermijnen naar de mening van zijn cliënte voorwaardelijk waren. Dat er verschil van mening was over de inhoud van de afspraken (de ingangsdatum) blijkt ook uit de beschikking van de rechtbank. Dat het hof in hoger beroep het standpunt van zijn ex-echtgenote niet heeft gevolgd betekent nog niet dat verweerder een kennelijk onjuist standpunt heeft ingenomen wat hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen.

4.5 Verweerder heeft dan ook gehandeld in het belang van zijn cliënte en mocht dat doen. Klager heeft benadrukt dat verweerder rekening zou moeten houden zijn gerechtvaardigde belangen, Uitgangspunt is echter dat de vrijheid van een advocaat om de belangen van zijn cliënte te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt, niet ten gunste van een tegenpartij mag worden beknot, tenzij diens belangen daarbij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Van deze uitzondering is de voorzitter niet gebleken.

4.6 De klachten zijn derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, met bijstand van

mr. L.H. Rammeloo als griffier op 6 november 2012.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 6 november 2012  per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen [klager/klaagster] en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [plaats]binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.